e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q096c plaats=Neerharen

Overzicht

Gevonden: 2169
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broeksriem broeksriem: brōksrēm (Neerharen) band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] III-1-3
broekzak achter kontenmaal: koͅntəmāl (Neerharen) zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)] III-1-3
broekzak opzij broeksmaal: brōksmāl (Neerharen) broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)] III-1-3
bronstig breustig: brø̄.stǝx (Neerharen), brø̜ǝstēx (Neerharen) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12
bronstig, van merries ros(se)tig: rø̜stǝx (Neerharen) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.] I-9
broodmes broodmes: brūtmeͅs (Neerharen) mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)] III-2-1
brulkoe brulkoe: brølkō (Neerharen) Een koe die aan de brulziekte lijdt. [N 3A, 101, A 48A, 45b, 45c; L 19B, 4a] I-11
brullen brullen: brølǝ (Neerharen), brø̜lǝ (Neerharen) Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
brulse koe brul: brøl (Neerharen) Koe die niet meer drachtig is en veel brult. [JG 1a, 1b] I-11
bui, regenbui bui: bu-j (Neerharen), schoer: sjoor (Neerharen) regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)] III-4-4