e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P171p plaats=Landen

Overzicht

Gevonden: 384
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keren omdraaien: umdręjǝ (Landen) Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW] II-7
kermis kermis: kaerëmes (Landen) Kermis. [Willems (1885)] III-3-2
kibbelen disputeren (<fr.): sə zen wiral antispətērə (Landen), kijven: a ⁄t kijve (Landen), zɛ(i)n ze wieremaol ont keivə (Landen), twisten: aan ⁄t twiste (Landen) Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)] III-3-1
kippen hennen: enǝ (Landen), henǝ (Landen), henǝn (Landen), inǝ (Landen) De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] I-12
kippenveer pluim: plām (Landen), pluimpje: plø̄mkǝ (Landen) [L 5, 49; Vld.; monogr.] I-12
kleermaker kleer-/kledermaker: klimākǝr (Landen) Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.] II-7
klei, leem leem: līi̯m (Landen) Grijs- tot geelachtige, sterk samenhangende, enigszins klevende, vruchtbare grondsoort, ontstaan door afzetting van verweringsprodukten door rivieren. Leem is ook een kleiachtige grondsoort echter met een zandgehalte groter dan 20%. Zie ook het lemma ɛklei, leemɛ in wld II, afl. 8 (pottenbakker e.a.), blz. 31.' [N 27, 41; N 27, 33; N 18, 2 add.; N 18, 5 add.; N 15, add.; R 3, 6; A 10, 4; Wi 52, 53; Vld.; monogr.] I-8
kleingeld kleingeld: ix høm gi kleͅjgelt (Landen) ik heb geen kleingeld [ZND A2 (1940sq)] III-3-1
kletsen babbelen: Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.  babbele (Landen, ... ), flahoeten: flaūete (Landen), lameren: Van Dale: lameren, (gew.) kletsen, de tijd verbabbelen.  lameere (Landen), lamēre (Landen), ratelen: Van Dale: ratelen, 7. snel en druk praten, druk babbelen, snateren.  raotelen (Landen, ... ) praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)] III-3-1
kletsen [onnozele praat vertellen] leugen: leuges (Landen), onnozele praat vertellen: e vertelt ounnuuzele praut (Landen) Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] III-3-1