e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q003p plaats=Genk

Overzicht

Gevonden: 4982
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
avondmaal avondskost: ooveskos (Genk, ... ), ooveskost (Genk, ... ), ōves koͅs (Genk), ōvəskost (Genk) avondkost || avondmaal || de laatste maaltijd van de dag, avondeten [ZND 02 (1923)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: avond [ZND 18G (1935)] III-2-3
azijn edik: ēk (Genk), iejk (Genk), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m  ēk (Genk) azijn [ZND 01u (1924)] || Azijn (kent u hier andere woorden voor). [ZND 42 (1943)] III-2-3
baantje glijden op het ijs baantje slibberen: bēͅŋə slibbərə (Genk), slibberen: slebərə (Genk) Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men het glijden op dit baan? [DC 44 (1969)] || Slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen). [ZND 06 (1924)] III-3-2
baard baard: bōrt (Genk), bijentros: bijentros (Genk), vlimmen: vlęmǝ (Genk) baard [N 10b (1961)] || De hoeveelheid bijen die vlak voor het zwermen rond het vlieggat ligt. [N 63, 30b] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] I-4, II-6, III-1-1
baarmoeder baarvader: baarvoader (Genk), hennenkot: Schertsend.  hinnekot (Genk) baarmoeder [N 10c (1995)] III-1-1
baarmoeder van de koe draagzak: drǭgzak (Genk) [N 3A, 48; A 48A, 47a] I-11
baars baars: boars (Genk), jood: joed (Genk) baars || kleine baarsvis III-4-2
babbelaar klisje: kliske (Genk) zwart mals babbelaartje III-2-3
baby, zuigeling kwagkind: zie kwagjonk en kwag  kwag kènd (Genk) pasgeboren kind III-2-2
baby, zuigeling ding: deenk (Genk), kindje: kennəkə (Genk), klein dingetje: kleen dengskə (Genk), popje: pepkə (Genk), sneetje: snīētəkə (Genk), snéjtsjə (Genk) Hoe spreekt men in uw dialect over een kindje beneden een jaar [ZND 49 (1958)] || Hoe zegt men: Bij onze buren hebben ze een bay gekregen [ZND 49 (1958)] III-2-2