e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L297p plaats=Belfeld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voetgangershek haspel: haspǝl (Belfeld), poortje: pø̜rtjǝ (Belfeld) Een smalle doorgang tussen weien of landerijen. Men kent verschillende vormen zowel van ijzer als van hout gemaakt. Nogal toegepast is een houten of een ijzeren kruis dat kan draaien op een zware paal. Verder komen voor een draaiende haspel of draaimolentje, een hek van latwerk, drie palen in een driehoek geplaatst, twee horizontale balken waar men doorheen moet kruipen, een klapdeurtje of vaste palen die een bocht vormen. De benamingen voor de verschillende vormen wijken zo weinig van elkaar af dat ze in √©√©n lemma zijn ondergebracht. [A 25, 6; A 25, 8; L 19B, 5a; L 19B, 6; S 43; monogr.] I-8
vogel, algemeen mus: musse (Belfeld), vogel (enk.): vogel (Belfeld) vogel [SGV (1914)] || vogels [SGV (1914)] III-4-1
vogelpootje, serradelle serradelle: sęr`dɛl (Belfeld) Ornithopus sativus Brot. Een 30 tot 60 cm hoge plant met rechtopstaande stengel, veervormige blaadjes en roze-witte bloempjes. De plant bloeit van juni tot de herfst en wordt vooral op zandgonden als bemestingsgewas, maar ook als veevoeder geteeld. [N Q, 3; N 11A, 29c; JG 1a, 1b; R 3, 29; monogr.] I-5
volk (mensen) volk: folək (Belfeld) volk [RND] III-3-1
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) beer: bīr (Belfeld) De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
voogd momber: momer (Belfeld) voogd [SGV (1914)] III-2-2
voorhamer voorhamer: vø̄rhāmǝr (Belfeld) Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c] II-9
vooroverduikelen duikelen: duikele (Belfeld), tuimelen: tømele (Belfeld) duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] || tuimelen [SGV (1914)] III-1-2
voorschoot, schort (alg.) scholk: [schollik als spellingsvariant, uitspraak -/\\k/?]  schōllik (Belfeld) voorschoot [SGV (1914)] III-1-3
voorteken voorteken: veurteike (Belfeld) voorteeken [SGV (1914)] III-3-3