e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L426z plaats=Holtum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weer naar het jaargetijde herfstweer: herfst weer (Holtum), kwakkelzomer: kwakkelzomer (Holtum), triestig weer: tristig weer (Holtum), zachte nazomer: een zachte nae zomer (Holtum), zomerweer: zomer weer (Holtum) weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
weerborstel weerborstel: wéérbeustel (Holtum) valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)] III-1-1
weerlichten weerlichten: ⁄t wèèrleech (Holtum) bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] III-4-4
weerlichtx weerlicht: wèèrléég (Holtum), zeebrand: zeebrand (Holtum), zèèbrendj (Holtum), zêêbrantj (Holtum) bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)] III-4-4
weesgegroet weesgegroet: weesgegroet (Holtum), weesgegroot (Holtum), weesgegroetje: weesgegroetje (Holtum) Het gebed "Weesgegroet Maria", "Ave Maria", groetenis [jejruust zais(t) de Maria]. [N 96B (1989)] III-3-3
weesgegroetkralen kralen van het weesgegroet: kralle van het weesgegroot (Holtum) De Weesgegroet-kralen (53 stuks). [N 96B (1989)] III-3-3
wei band: bē̜nj (Holtum), wei: węi̯ (Holtum) In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.] I-8
weiland in het algemeen wei: węi̯ (Holtum) Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.] I-8
wendakkerhoeken hoeken: hōk (Holtum), kulterhoeken: kø̜ltjǝrhø̄k (Holtum) Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1] I-1
werkdag werkeldag: sjwerkəldaagsə kléjər (Holtum) door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)] III-3-1