27824 |
zijwand |
zijbred:
zii̯brēt (Q096a Borgharen)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
33602 |
zilveruitje |
sint-jansuntje:
st Jansunneke (Q096a Borgharen)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
17827 |
zitten |
zitten:
zitte (Q096a Borgharen)
|
zitten [SGV (1914)]
III-1-2
|
18198 |
zitvlak van een broek |
broekenbodem:
oo"dof
brookebojem (Q096a Borgharen)
|
zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17828 |
zoeken |
zoeken:
zeuke (Q096a Borgharen)
|
zoeken [SGV (1914)]
III-1-2
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
zeuthout (Q096a Borgharen)
|
zoethout [SGV (1914)]
III-2-3
|
19719 |
zolder |
zolder:
zoͅldər (Q096a Borgharen)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|
26149 |
zomen |
zomen:
zø̜jmǝ (Q096a Borgharen)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
(zomer-).
pelderien (Q096a Borgharen)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
doffe "o
zomerkleier (Q096a Borgharen)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|