24345 |
zwarte bladluis |
bladluis:
ged. WLD, ged. eigen spellingsysteem oe: langger.
blaadloes (Q096a Borgharen)
|
bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18365 |
zwarte gebreide dameskous |
zwarte gestrikte kous:
zwarte gestriekde kouse (Q096a Borgharen)
|
dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34039 |
zwarte koe |
zwarte:
zwartǝ (Q096a Borgharen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129]
I-11
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
krauw:
krau (Q096a Borgharen)
|
kraai [SGV (1914)]
III-4-1
|
24930 |
zwavelx |
solfer:
solfer (Q096a Borgharen),
zwavel:
zwavel (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen)
|
zwavel [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
zwumme (Q096a Borgharen)
|
zwemmen [SGV (1914)]
III-3-2
|
18045 |
zweren, etteren |
netteren:
nèttere (Q096a Borgharen),
zweren:
zwere (Q096a Borgharen)
|
etteren [SGV (1914)] || zweren (etteren) [SGV (1914)]
III-1-2
|
28506 |
zwerm |
zwerm:
zwɛ̄rǝm (Q096a Borgharen)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
18005 |
zweten |
zweten:
zweite (Q096a Borgharen)
|
zweten [SGV (1914)]
III-1-2
|
21410 |
zwijgen |
zwijgen:
zwiege (Q096a Borgharen)
|
zwijgen [SGV (1914)]
III-3-1
|