e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q203b plaats=Ingber

Overzicht

Gevonden: 1089
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drinken drinken: drinke (Ingber), lessen: leͅ.šə (Ingber) drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)] III-2-3
droesem moet: eigenlijk modder  mu.t (Ingber) droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)] III-2-3
dronkaard zuiplap: zū.pla.p (Ingber) dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] III-2-3
droog blijven het blijft droog: et blieft drug (Ingber), ət blif ˂dryəx (Ingber) droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4
drop lakrits: lakre.ts (Ingber) drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] III-2-3
dropwater lakritsbroei: lakre.ts˂br‧ø̄ (Ingber), lakritswater: lakre.tswā.tər (Ingber) Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3
druilerig en koud weer miezerig (weer): mīzərex (Ingber), nat (weer): ps. boven de a staat nog een ? en een `; deze combinatieletter is niet te maken.  nat (Ingber), nat en vochtig: nat en vochtig (Ingber), vochtig en nat (Ingber), regenweer: è rèène wèèr (Ingber), o.  reͅəŋəweͅər (Ingber), vochtig (weer): vøͅxtex (Ingber), vøͅxtex weͅər (Ingber) nat [DC 02 (1932)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] III-4-4
drukken duwen: dyi̯ə (Ingber) Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)] III-1-2
druppel drup: drup (Ingber), druppel: druppel (Ingber) een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)] III-4-4
duiker duiker: duker (Ingber) de waterdoorgang onder een weg (duiker, heul, geul, schoor) [N 90 (1982)] III-3-1