22655 |
drijftol |
kokkerel:
(Hees)
kokkerel (Q094p Hees)
|
tol [SND (2006)]
III-3-2
|
17862 |
dringen |
dringen:
dreͅŋə (Q094p Hees)
|
dringen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
(de koe) stē. drē.x (Q094p Hees)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
25133 |
druppel |
drup:
dröp (Q094p Hees),
druppel:
dreppel (Q094p Hees, ...
Q094p Hees),
drēppel (Q094p Hees, ...
Q094p Hees)
|
druppel (drop) [ZND A1 (1940sq)] || druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
Pl. [du:i.ve]
doͅuif (Q094p Hees)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
17666 |
duim |
duim:
dowm (Q094p Hees),
dōwm (Q094p Hees),
duim (Q094p Hees)
|
duim [N 10 (1961)] || een duim [ZND A2 (1940sq)] || een duim, (duimen) [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
21965 |
duivenhok |
duifhuis:
dű̄vǝs (Q094p Hees),
duivenkot:
dūi.vəkòt (Q094p Hees),
dűvǝkot (Q094p Hees),
duives:
dūi.vəs (Q094p Hees)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
duivenslag:
dūi.vəslōͅ.ch (Q094p Hees),
dű̄vǝslǭx (Q094p Hees)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
18006 |
duizelig |
dol:
dùl (Q094p Hees),
duizelig:
diezelég (Q094p Hees),
verduizeld:
verdieselt (Q094p Hees),
verduizelijk:
verdiesselek (Q094p Hees)
|
hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
19330 |
dwarsdrijven |
vregelen:
wrégele (Q094p Hees),
warsdrijven:
wjasdrijve (Q094p Hees)
|
Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|