e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117p plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

Gevonden: 4514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bediend worden bediend worden: bedeend weëde (Nieuwenhagen), bedéént wééëde (Nieuwenhagen), de laatste sacramenten krijgen: de létste sakraménte krīēge (Nieuwenhagen) Bediend worden, berecht worden, de laatste sacramenten ontvan-gen. [N 96D (1989)] III-3-3
bedienen bedienen: bedene (Nieuwenhagen), bədēēnə (Nieuwenhagen), de laatste sacramenten geven: de létste sakraménte tōōwdēēne (Nieuwenhagen) de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)] || Iemand bedienen, berechten, iemand de laatste sacramenten toedienen. [N 96D (1989)] III-3-1, III-3-3
bedorven ei vuil ei: vūl ęi̯ (Nieuwenhagen) [N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.] I-12
bedriegen bedriegen: bedreege (Nieuwenhagen), besodemieteren: bəsōōdəmiĕtərə (Nieuwenhagen), bezeiken: bəzēēkə (Nieuwenhagen), kloten: klōēëtə (Nieuwenhagen), kullen: kŭllə (Nieuwenhagen), voor de gek houden: vur dər gèk hāōëtə (Nieuwenhagen), voor het lapje houden: vur ⁄t lèpkə hāōëtə (Nieuwenhagen) bedriegen: Als hij kans ziet zal hij proberen je te - [DC 35 (1963)] || iemand door list en leugen voor de gek houden en daarvan gebruik maken [kullen, bikken, kleuten, bijbrengen, belakken, verneuken, besleuteren, loren, lorzen, bedonderen, bemieteren, besodemieteren, kinkelfoezen] [N 85 (1981)] III-1-4
bedrieger bedrieger: bədrēēgər (Nieuwenhagen) iemand die een ander bedriegt [prul, smiechel, striegelaam, bedrieger] [N 85 (1981)] III-1-4
bedroefd bedroefd: bədreuft zīēë (Nieuwenhagen), droef: dreuf zīēë (Nieuwenhagen), verdriet: vərdrēēët hāān (Nieuwenhagen) verdriet hebbend, treurig [droef, bedroefd] [N 85 (1981)] III-1-4
bedsprei bedsprei: beͅtšprēͅi̯ (Nieuwenhagen) bedsprei [RND] III-2-1
beeldhouwer beeldhouwer: belthoͅuwər (Nieuwenhagen) Iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker]. [N 90 (1982)] III-3-2
beeldzijde van een geldstuk kop: koͅp (Nieuwenhagen), kruis: kry(3)̄ts (Nieuwenhagen) De beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje]. [N 88 (1982)] III-3-2
been, beenderen knook: knaok (Nieuwenhagen), kneuk (Nieuwenhagen), knook (Nieuwenhagen), knêûk (Nieuwenhagen) beenderen [N 10a (1961)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)] III-1-1