29901 |
buizenfabriek |
buizenfabriek:
bȳzǝfabrik (L297p Belfeld)
|
Werkplaats waar gresbuizen vervaardigd worden. [monogr.]
II-8
|
29905 |
buizenpers |
buizenpres:
bȳzǝprɛs (L297p Belfeld)
|
Verticaal geplaatste pers waarin de brokken klei tot buis gedraaid worden. [monogr.]
II-8
|
25058 |
bundel, bussel |
bussel:
bussel (L297p Belfeld)
|
bundel [SGV (1914)]
III-4-4
|
25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
boonder (L297p Belfeld)
|
bunder [SGV (1914)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
ulk:
illik (L297p Belfeld, ...
L297p Belfeld),
ilək (L297p Belfeld)
|
bunzing [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] || ulk (bunzing) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21303 |
buskruit |
pulver (<lat.):
polfer (L297p Belfeld)
|
buskruit [SGV (1914)]
III-3-1
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bøsǝl (L297p Belfeld)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
20223 |
buurman |
nabuurman:
noaberman (L297p Belfeld)
|
buurman [SGV (1914)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
nabuurschap:
noaberschap (L297p Belfeld)
|
buurt (in de ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
klenderen:
klengere (L297p Belfeld)
|
buurten (wij gaan ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|