e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q191p plaats=Cadier

Overzicht

Gevonden: 514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijke eend weenderik: wīǝndǝrek (Cadier) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.] I-12
mannelijke eend, woerd wenderik: wî:əndərrik / pî:lə (Cadier) woerd: mannelijke eend. Hoe roept men eenden? [GV K (1935)] III-4-1
mathaak haak: hǭk (Cadier) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
meelopslagplaats meelplaats: meelplaats (Cadier) De ruimte of plaats waar het meel opgeslagen wordt. [N 29, 105b; N 29, 105e] II-1
meer dan een spade diep spitten twee schuppen diep (graven): twi šø̜pǝ dēp (Cadier), twee voren (graven): twi vǭrǝ (Cadier) Om de ondergrond los te maken of naar boven te halen, moet men dieper spitten dan normaal. Men kan dan bij het graven van een voor op elke "bovenste" steek een diepere steek laten volgen, ofwel een gewone voor spitten om deze vervolgens dieper uit te steken. [N 11, 66; N 11A, 148c + d; N 27, 10a add.] I-1
meerdelige eg drievelds[eg]: dre ̞i̯vɛ.lts[eg] (Cadier), eenvelds[eg]: ęi̯nvɛ.lts˱[eg] (Cadier), tweevelds[eg]: twivɛ.lts˱[eg] (Cadier), viervelds[eg]: vērvɛ.lts˱[eg] (Cadier), zaai[eg]: [zaaieg] (Cadier) Bedoeld wordt een combinatie van twee of meer eggen van dezelfde soort en grootte, die - naast elkaar liggend en meestal onderling verbonden, met haken of korte kettingen aan een gemeenschappelijke trekbalk bevestigd zijn; zie afb. 62. Zulk een combinatie werd gewoonlijk door twee paarden getrokken. In de betrokken termen hieronder vertegenwoordigt het lid drie ook varianten van het type ''drij''. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men het lemma ''eg''. [N 11, 67 + 76; N 11A, 162a + b; N J, 10 add.; div.; monogr.] I-2
meerscharige ploegen driescharige stroopploeg: drei̯šē̜ ̝rǝgǝ [stroopploeg] (Cadier), tweescharige stroopploeg: twišē̜ ̞rǝgǝ [stroopploeg] (Cadier) Met een meerscharige ploeg wordt een ploeg bedoeld die uitgerust is met twee, drie of meer scharen en waarmee evenzovele voren tegelijk omgeploegd worden. Over het algemeen - en uit een aantal benamingen blijkt dat ook - gebruikt men deze ploeg voor het oppervlakkig ploegwerk met name voor het omploegen van een stoppelveld. Van de onderstaande woordtypen die met drie- beginnen, vertegenwoordigt het eerste lid tevens dialectvarianten van het type drij. [N 11, 30; N 11A , 75 a-c ; N J, 10; JG 2b-4, 1; monogr.] I-1
meerscharige wentelploegen dobbele wentelploeg: dǫbǝla [wentelploeg] (Cadier) Met de onderstaande termen wordt een wentelploeg bedoeld die voorzien is van een twee- of drievoudig stel wentelscharen, waardoor hij telkens twee resp. drie voren tegelijk ploegt. Met de hier vermelde meerscharige wentelploegen wordt - als het tenminste geen zwaar model voor achter de tractor betreft - meestal oppervlakkig ploegwerk verricht. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zij verwezen naar het vorige lemma en het lemma wentelploeg. Voor de woordtypen onder B. geldt wat in het vorige lemma over drie is opgemerkt. [N 11, 30 add.; N 11A, 73; monogr.] I-1
meester meester: mêester (Cadier) onderwijzer; Hoe werd voor de 2e Wereldoorlog een onderwijzer van de lagere school genoemd? [DC 48 (1973)] III-3-1
menggereedschap mengselschup: mɛŋsǝlšøp (Cadier) De houten schop of ander gereedschap, gebruikt bij het mengen van de bloem. Meestal gaat het om een houten schep of een niet al te grote houten schop van uiteenlopende vorm. De informant van Q 97 vermeldt dat de "spatel" een ovaalvormig blad heeft en een dikke ronde steel. Verschillende informanten (L 270, 318b, Q 193) zeggen dat het mengen met de hand gebeurt. Zie afb. 16. [N 29, 18b] II-1