e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

Gevonden: 6382
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
band reep: ręjp (Tungelroy) In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.] II-12
banden banden: bɛnj (Tungelroy), bɛntj (Tungelroy), pezen: pēzǝ (Tungelroy) Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a] I-11
bandiet bandiet: bandiet (Tungelroy), schurk: sjörk (Tungelroy) een gewelddadige schurk [bandiet, schobbert, schobbejak, deugniet, boelmaker] [N 90 (1982)] III-3-1
bandschort met borststuk scholk: sjolk (Tungelroy), sjölk (Tungelroy) schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] III-1-3
bang bang: bang (Tungelroy), bangelijk: bengelik (Tungelroy), schuw: sjoew (Tungelroy), sjoēw (Tungelroy) bang || een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)] III-1-4
bangerik bange sok: bange soek (Tungelroy), bangerik: bangerik (Tungelroy), bangeschijterd: bange sjîeterd (Tungelroy), bangesjieterd (Tungelroy), schijthuis: ei sjiethoe‧s (Tungelroy), sjiethoes (Tungelroy) bangebroek || bangebroek, bangeschijterd || bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)] III-1-4
bank van lening bank: bank (Tungelroy) de instelling van gemeente of particulieren waar men geld krijgt op onderpand van onroerende goederen [bank van lening, lommerd, pandjeshuis] [N 89 (1982)] III-3-1
bankbiljet briefje: breefke (Tungelroy) bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)] III-3-1
barensweeën wee: wee (Tungelroy), ween: weeje (Tungelroy) Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)] III-2-2
baret baret (<fr.): baret (Tungelroy) baret [flat, floets] [N 25 (1964)] III-1-3