22827 |
bal |
bal:
Sjotte mit ne bal.
bal (L329p Roermond),
bol:
De bul ligke vas veur de pórt (beugelspel).
ból (L329p Roermond)
|
Bol: 1. rond voorwerp, bal. || I. Bal: 1. bolrond voorwerp.
III-3-2
|
20688 |
bal gehakt |
bal gehakt:
Syst. WBD
bal gehak (L329p Roermond),
frikadel:
frikkedel (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond),
Syst. Veldeke
frikkedel (L329p Roermond),
gehaktbal:
gehakbal (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
gehaktbol:
gehakból (L329p Roermond)
|
Bal gehakt (frikkedel?) [N 16 (1962)] || gehaktbal
III-2-3
|
18950 |
baldadig (persoon) |
uitgelaten:
oetgelaote (L329p Roermond),
oetgəlaotə (L329p Roermond)
|
wild en uitgelaten [schavurig, baldadig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23866 |
baldakijn |
baldakijn:
baldekein (L329p Roermond)
|
De rechthoekige troonhemel waaronder het H. Sacrament wordt rondgedragen in de processie [Hemel, balkon, draaghemel, himmel]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18605 |
balein |
balein:
belien (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
blien (L329p Roermond),
B.v. De beliene van e kersjet.
belīēn (L329p Roermond)
|
balein || balein uit het korset [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25885 |
balk |
balk:
balǝk (L329p Roermond)
|
In het algemeen bezaagd hout met een afmeting groter dan 15 x 20 cm. [N 50, 73p; L 40, 56 add.; monogr.]
II-12
|
33431 |
balken onder de verhoogde tasruimte |
schuurhouter:
[schuur]hǫu̯tǝr (L329p Roermond)
|
De balken die de verhoogde tasruimte naast de dorsvloer dragen. Zie de toelichting bij het lemma "tasruimte naast de dorsvloer" (3.3.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schuur) het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 70b]
I-6
|
33427 |
balken van de zolder boven de dorsvloer |
legerhouter:
lē̜ ̞gǝrhǫu̯tǝr (L329p Roermond)
|
De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.]
I-6
|
20695 |
balkenbrij |
balkenbraris:
balkebraris (L329p Roermond),
balkenbrij:
balkebrei (L329p Roermond),
balkebrie (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
balkebriej (L329p Roermond),
balkəbrī (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
In balkenbrie mótte flink get krepkes zitte
blakenbrīēj (L329p Roermond),
Syst. Veldeke
balkebriej (L329p Roermond),
kruipuit:
karboed (L329p Roermond),
karboet (L329p Roermond),
tuut:
tuut (L329p Roermond),
Syst. WBD -uu- lang.
tuut (L329p Roermond)
|
balkebrij || balkenbrij [Roukens 03 (1937)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19351 |
balorig |
eigenwijs:
eigewies (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
koppig:
köppig (L329p Roermond),
wars:
wéérs (L329p Roermond)
|
niet naar raad willen luisteren [balorig, balsturig, netelig, kriemelig, balkjorig, koppig, kwaad] [N 85 (1981)]
III-1-4
|