e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

Gevonden: 6886
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
balken van de zolder boven de dorsvloer legerhouter: leǝgǝrhōtǝr (Heerlen) De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.] I-6
balkenbrij balkenbrij: balkebrei (Heerlen), balkebrej (Heerlen), Eigen syst.  balkebri-j (Heerlen), knabberdans: knabberdans (Heerlen), poettes: poetes (Heerlen, ... ), zwarte frens: Eigen syst.  sjwatte Frens (Heerlen) balkenbrij [SGV (1914)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)] III-2-3
balletje bij het bikkelen prikbolletje: kaatsbal van gummi  prekbøͅlkə (Heerlen) Het balletje of de knikker. [N R (1968)] III-3-2
balorig kniesorig: kniesoerig (Heerlen), koppig: köppich (Heerlen), kreutelig: kröttelig (Heerlen), neutelig: nütelig (Heerlen), niet horen: neet-hûurə (Heerlen) baloorig [SGV (1914)] || niet naar raad willen luisteren [balorig, balsturig, netelig, kriemelig, balkjorig, koppig, kwaad] [N 85 (1981)] III-1-4
balzak klootzak: kloeëtzak (Heerlen), zak: zak (Heerlen) balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1961)] III-1-1
banaan banaan: banaan (Heerlen) banaan III-2-3
bandenhaak bandhaak: baŋkhǫak (Heerlen) Een ijzeren steel met aan het uiteinde een inkeping of een haak die wordt gebruikt om de in de vuurkuil of wielbandenoven verhitte wielband uit het vuur te halen en naar het karrenwiel over te brengen. Volgens de invuller uit Q 121b waren er doorgaans vier van deze bandenhaken nodig om een wielband te verplaatsen. Zie ook afb. 212. [N 33, 327] II-11
bandgalerij bandgalerij: bandgalerij (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), bantgalǝrej (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Galerij waarin het transport met behulp van een transportband plaatsvindt. Een bandgalerij kan zowel een aanvoer- als een afvoergalerij zijn (Lochtman pag. 58). [N 95, 376; monogr.] II-5
bandiet bandiet: bandiet (Heerlen), bàndĭĕt (Heerlen), rabauw: WNT: rabauw, 1. Landloper, vagebond, rondtrekkend bedelaar; - 2. Losbandig, ruw en onordelijk element, persoon van het minste ras; - 3. Schelm, schurk, galgenaar.  rabouw (Heerlen), schobbejak: sjŏĕbbəjàk (Heerlen), schoft: sjŏĕf (Heerlen) bandiet [SGV (1914)] || een gewelddadige schurk [bandiet, schobbert, schobbejak, deugniet, boelmaker] [N 90 (1982)] III-3-1
bandschort met borststuk scholk: schōlk (Heerlen) schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] III-1-3