e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

Gevonden: 6886
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
belangrijk, van belang van belang: và-bəlánk (Heerlen), wichtig: wĭĕchtich (Heerlen) van grote betekenis [van belang, van pretansie] [N 91 (1982)] III-4-4
belasting belasting: bəlàsting (Heerlen) de verplichting tot het betalen van een geldelijke bijdrage in de lasten van de overheid [tijns, cijns, belasting, taks] [N 90 (1982)] III-3-1
belastingbiljet belastingbrief: bəlàstingbreef (Heerlen) het biljet waarop vermeld staat hoeveel belasting iemand moet betalen [lastenbrief, brandbrief, binnenboek] [N 90 (1982)] III-3-1
beleg tegenstuk: tęǝgǝštøk (Heerlen) Stuk stof waarmee sommige delen van een kledingstuk ter versterking belegd worden of het stofdeel dat gebruikt wordt om de rafelkanten van een kledingstuk af te werken op plaatsen als de hals, het armsgat en sluitingen voor en achter. Er worden drie categorieën beleg onderscheiden: beleg op vorm, aangeknipt beleg, dat in wezen een soort beleg op vorm is, en schuingeknipt beleg (Het Beste Naaiboek, pag. 192). Een beleg op vorm bestaat meestal uit verschillende stukken die geknipt worden in de vorm van het deel dat ermee wordt afgewerkt. De afzonderlijke stukken worden aan elkaar genaaid, zodat ze een compleet belegstuk vormen dat langs de rafelkant wordt genaaid. Een aangeknipt beleg is een verlengstuk van het kledingstuk. Een schuin beleg is een smalle bies van schuingeknipte dunne stof die in de vorm kan worden gestreken voor het af te werken deel (Het Beste Naaiboek, pag. 192). [N 59, 114a; N 62, 32; Gi 1.IV, 33; MW] II-7
bellen aan het haam schellenboom: šɛlǝbōm (Heerlen) Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.] I-10
bellen aan het hoofdstel schellen: šɛlǝ (Heerlen) Soms kunnen er aan een hoofdstel bellen bevestigd worden, maar meestal gebeurt dat niet bij boerenpaarden. [N 13, 39] I-10
belofte niet houden de keutel intrekken: dər-kuttəl-i-trèkkə (Heerlen), zijn woord intrekken: zīē-waoət-i-trèkkə (Heerlen) een belofte niet houden [beenschijten, zijn woord intrekken, belezen] [N 85 (1981)] III-3-1
beloken pasen beloken pasen: gemedialiseerde o  bəløikə pošə (Heerlen), gebroken pasen: gebrōāke P-a͂sche (Heerlen) beloken Paschen [SGV (1914)] || Beloken Pasen (zondag na Pasen). [ZND 17 (1935)] III-3-3
bemanning bemanning: bəmànning (Heerlen), bezetting: bəzètting (Heerlen) de bemanning van een schip [bemanning, équipage] [N 90 (1982)] III-3-1
bemesten bemesten: bǝmestǝ (Heerlen), mesten: mestǝ (Heerlen), mɛstǝ (Heerlen) De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.] I-1