| 21270 |
bieden |
bieden:
be.iə (L423p Stokkem)
|
bieden [RND]
III-3-1
|
| 20830 |
bier |
bier:
béér (L423p Stokkem)
|
bier [RND]
III-2-3
|
| 20640 |
bierpap |
bierslemp:
bērslɛmp (L423p Stokkem),
slemp:
slemp (L423p Stokkem)
|
bierpap || Bierpap (beerslemp?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 20665 |
biersoep |
biersoep:
bērsoͅp (L423p Stokkem)
|
Soep, hoofdzakelijk gemaakt van bier (biersoep, beersop, bierzuipe) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 34238 |
biestmelk |
biest:
bēs (L423p Stokkem)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
| 33252 |
bietenkapmes |
krotenmes:
krutǝmęs (L423p Stokkem)
|
Speciaal voor dit doel vervaardigd lang gebogen mes, "met een handvat als van een zaag", merkt de zegsman in L 322 op. Het werd gedaan met een "gewoon mes", een "broodmes" in: K 278, 357, L 211, 265, 282, 286, 291, 314, 322a, 324, 355, 355a, 366, 413, 416, 420, P 176, Q 2, 4, 72; met "de sikkel" in K 359, L 331, 355, 370, 374, Q 2, 2b, 99*; onder de "zessel" en de "hiep" wordt een hakmes verstaan. [N 12, 47; monogr.]
I-5
|
| 33249 |
bietenloof, bladerkroon |
krotenloof:
krūtǝlǫu̯f (L423p Stokkem)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
| 33254 |
bietenmolen |
krotenmolen:
krūtǝmø̄lǝ (L423p Stokkem)
|
Instrument om voerderbieten in brokken te malen zodat de beesten deze eten kunnen. [N 18, 108; add. uit N 5A, 34d]
I-5
|
| 33243 |
bietenplantjes |
krotenplantjes:
krutǝplẽ̜tšǝs (L423p Stokkem)
|
Bietenplantjes als ze pas opgekomen zijn en uitgedund moeten worden. [N 12, 44; monogr.]
I-5
|
| 33244 |
bietenplantjes uitdunnen |
uitdunnen:
utdønǝ (L423p Stokkem)
|
Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2]
I-5
|