21303 |
buskruit |
pulver (<lat.):
poll’ver (L250p Arcen)
|
buskruit [SGV (1914)]
III-3-1
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bos:
bus (L250p Arcen),
garve:
gɛrǝf (L250p Arcen)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
20223 |
buurman |
nabuur:
noaber (L250p Arcen)
|
buurman [SGV (1914)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
buurt:
buurt (L250p Arcen),
nabuurschap:
noaberschap (L250p Arcen)
|
buurt (in de ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
buurten:
buurte (L250p Arcen)
|
buurten (wij gaan ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
21307 |
cavalier |
cavalier (fr.):
Cavelier (L250p Arcen)
|
Cavelier [SGV (1914)]
III-3-1
|
20837 |
cervelaatworst |
droogworst:
drūūgwo.rs (L250p Arcen),
drūūgwors (L250p Arcen)
|
droogworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18824 |
chagrijn |
chagrijn:
chegrĭĕn (L250p Arcen)
|
chagrijn [SGV (1914)]
III-1-4
|
20545 |
cichorei |
suikerij:
soekerij (L250p Arcen)
|
cichorei [SGV (1914)]
III-2-3
|
25000 |
cirkel, kring |
cirkel:
cirkel (L250p Arcen),
kring:
krink (L250p Arcen)
|
cirkel [SGV (1914)] || kring [SGV (1914)]
III-4-4
|