24406 |
cocon |
huisje:
huske (L250p Arcen),
pop:
pop (L250p Arcen, ...
L250p Arcen)
|
cocon [DC 18 (1950)] || pop, coconrups [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
19823 |
commode, ladenkast |
commode:
kəmu̯at (L250p Arcen)
|
commode [SGV (1914)]
III-2-1
|
21308 |
compagnie |
compagnie (fr.):
kompenĕĕj (L250p Arcen)
|
compagnie [SGV (1914)]
III-3-1
|
22829 |
concert |
concert (<fr.):
konzert (L250p Arcen)
|
concert [SGV (1914)]
III-3-2
|
23202 |
congregatie |
congregatie:
konkergatie (L250p Arcen)
|
congregatie [SGV (1914)]
III-3-3
|
24327 |
daas (tabanidae) |
scheeldees:
soldès (L250p Arcen),
soldêês (L250p Arcen)
|
daas (paardenvlieg) [SGV (1914)] || paardenwesp [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
27184 |
dak |
dak:
dāk (L250p Arcen)
|
Het gehele samenstel dat de bedekking vormt van een huis of gebouw. Het bestaat uit een kap die wordt afgedekt met pannen, leien, zink, ijzer, stro of riet en die rust op de muurplaat of balklaag. Men onderscheidt verschillende dakvormen. Zie ook de volgende lemmata. [S 6; L 1a-m; L 8, 66; L 12, 9; L A2, 500; N 32, 43a; monogr.; Vld.]
II-9
|
30522 |
daklei |
lei:
lęj (L250p Arcen)
|
Zie kaart. Tot een dun plaatje gekloofde leisteen dat als dakbedekking wordt gebruikt. De vorm van de dakleien is langwerpig, geheel rechthoekig, met één of meer afgesnuite hoeken, of aan één einde halfrond. De afmeting ervan varieert van 26x14 cm voor een Franse, tot 61x36 cm voor een Engelse lei. De dikte bedraagt tussen 2,5 en 8 mm. ø̄De Belgische lei - Maaslei - is donkerblauw en goed bestand tegen het weêr. De Duitsche leien - Rijn- en Moezellei - zijn eveneens blauw, taai en dik, maar worden op den duur iets zachter; de Moezelleien springen in strenge winters wel. Onder de Fransche leien onderscheidt men die van Rimogne (blauw of groen), Fumay (rood of paars) en Delville (groen); vooral die van Fumay en Rimogne zijn zeer duurzaam. De Engelsche leien zijn in 't algemeen vaster en harder dan die van het vasteland, roodachtig of paars, ook wel blauw; deze zijn de beste.ø̄ (Zwiers II, pag. 15). [N 32, 49b; N 64, 156c; N 79, 5; L 37, 26a; Gi 2, 47; monogr.; Vld; div.]
II-9
|
24915 |
dal, vallei |
laagte:
lègte (L250p Arcen)
|
laagte [SGV (1914)]
III-4-4
|
18263 |
damesmantel |
mantel:
mantel (L250p Arcen),
mäntel (L250p Arcen)
|
mantel [SGV (1914)] || mantels (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|