24984 |
damp, stoom |
stoom:
stooəm (L250p Arcen),
stôôm (L250p Arcen),
(lange oe). Opm. v.d. invuller: dit woord gebruikt men als de stoom met kracht uit de tuit v.d. ketel komt.
stôêm (L250p Arcen),
zwaai:
zwaai (L250p Arcen)
|
damp van kokend water [DC 28 (1956)] || stoom [SGV (1914)]
III-4-4
|
28402 |
dar |
dar:
dar (L250p Arcen)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|
17702 |
darm |
darm:
dērĕm (L250p Arcen),
dè:rəm (L250p Arcen)
|
darm [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
18250 |
das, sjaal |
das:
das (L250p Arcen)
|
das (doek) [SGV (1914)]
III-1-3
|
25634 |
de eerste keer bakken |
bakken:
bakǝ (L250p Arcen)
|
[N 29, 60]
II-1
|
19450 |
de heg knippen |
scheren:
schèèrə (L250p Arcen)
|
De heg knippen (knippen, scheren, vegen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21416 |
de hort op? |
aan de ratel:
duk aan de ratel (L250p Arcen),
naar de krant:
naor de krant (L250p Arcen),
onderwegs:
duk onderwê-ges (L250p Arcen),
op de hort:
op de hort (L250p Arcen),
op route (fr.):
op roet (L250p Arcen),
uithuizig (bn.):
oethoezig (L250p Arcen)
|
op merooi zijn: Kent u een woord: I. ---- (niet thuis zijn, de hort op zijn, vooral van vrouwen) II. andere uitdrukking [DC 43 (1968)] || Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)]
III-3-1
|
25521 |
de oven reinigen |
dweilen:
dwęjlǝ (L250p Arcen)
|
Het object "oven" wordt niet gedocumenteerd. [N 29, 12c; OB 2, 2c add.; monogr.]
II-1
|
25640 |
de tweede keer bakken |
drogen:
drȳǝgǝ (L250p Arcen)
|
Uit de woordtypen blijkt dat dit voor de tweede keer bakken bestaat uit twee handelingen t.w. laten kleuren en laten drogen van de beschuit. [N 29, 63]
II-1
|
19785 |
de was invochten |
sprinkelen:
sprinkelen (L250p Arcen),
wêsch
sprinkelen (L250p Arcen)
|
het vochtig maken van strijkgoed [DC 28 (1956)]
III-2-1
|