e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

Gevonden: 5750
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
behangsel tapijt: tapēt (Tongeren), tǝpēt (Tongeren) Wandbedekking, vroeger vervaardigd van weefsels en leer, tegenwoordig meestal van papier. Een patroon op behangpapier werd in L 423 'dessin' ('dǝsęŋ') genoemd. [N 67, 92b; monogr.] II-9
beiaard beiaard: Modern.  dë bèiaard (Tongeren), carillon (fr.): due kárriljòng (Tongeren), Fr. carillon.  kàrrëljóng (Tongeren) 1. Carillon, beiaard; 2. Klokkenspel. || het geheel van zuiver gestemde klokken die door een klavier bespeeld kunnen worden [klokkenspel, beiaard, carillon] [N 112 (2006)] III-3-2
beide beenderen van de onderkaak kaak(s)been: kǭksbęi̯n (Tongeren), schaar: šēr (Tongeren) De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30] I-9
beieren bimbammen: bimbamme (Tongeren) Hoe zegt men : de klokken beieren?. [N 96A (1989)] III-3-3
beitel beitel: bię.tǝl (Tongeren) De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.] II-12
beitelen beitelen: biętǝlǝ (Tongeren) In het algemeen met de beitel werken. [N 53, 46a; monogr.] II-12
beitsen bisteren: bistǝrǝ (Tongeren) Hout kleuren met behulp van beits. [N 67, 66h; monogr.] II-9
bek bek: bek (Tongeren), muil: maoĕle (Tongeren) bek [Willems (1885)] || muil [Willems (1885)] III-4-2
bekakt praten op de ladder kallen: humor. bedoeld  op de ladder kalle (Tongeren), op de letter kallen: Algem. Nederlands spreken  van op de letter praten (Tongeren) bekakt praten [N 102 (1998)] III-3-1
bekakte praat /bekakt praten op de ladder kallen: humor. bedoeld  op de ladder kalle (Tongeren), op de letter kallen: Algem. Nederlands spreken  van op de letter praten (Tongeren) bekakt praten [N 102 (1998)] III-1-4