e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

Gevonden: 5750
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bang bang: bàng (Tongeren), bolg (barg.): bòl’g (Tongeren) bang III-1-4
bangerik bangschijt: bàngsjīēt (Tongeren), broekschijter: broeksjaitër (Tongeren), trappeschijter: trappësjaitër (Tongeren) bangerik III-1-4
bankbiljet bankbriefje: ps. omgespeld volgens Frings.  bāŋkbrifkə (Tongeren), biljet: ps. omgespeld volgens IPA.  biljet (Tongeren), briefje: ps. omgespeld volgens IPA.  brifkə (Tongeren) bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)] III-3-1
bankschroef schroefbank: šrūf˱ba.ŋk (Tongeren) In het algemeen het werktuig dat door metaalbewerkers wordt gebruikt om werkstukken vast te zetten. Het bestaat uit twee bekken waarvan de ene aan de werkbank is bevestigd en de andere door middel van een draadspil open en dicht kan worden gedraaid. Tussen de bekken wordt het te bewerken voorwerp vastgeklemd. Het lemma bevat ook benamingen voor de staartbankschroef en de parallelbankschroef. De staartbankschroef is aan de onderzijde voorzien van een pin waarmee dit werktuig in of aan de werkbank kan worden vastgemaakt. De parallelbankschroef ontleent haar naam aan het feit dat de klemvlakken van de bekken ervan zich bij het open- en dichtdraaien evenwijdig van respectievelijk naar elkaar toe bewegen. Dit type bankschroef wordt met behulp van schroefbouten op het werkvlak van de werkbank vastgezet. De staartbankschroef is doorgaans gesmeed uit staal terwijl de parallelbankschroef meestal uit gietstaal is vervaardigd. Zie ook afb. 57. Een aantal Vlaamse zegslieden (K 353, P 176b) kennen verder nog lichte en zware bankschroeven. Het is echter niet duidelijk welk type bankschroef zij hiermee bedoelen. [N 33, 204a; N 64, 31a-b; N 66, 12a-b; monogr.] II-11
barbeel berf: [Barbus barbus]  bêr"f (Tongeren) barbeel (witvis) III-4-2
barensweeën ween: dë weeë (Tongeren) Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 115 (2003)] III-2-2
baret baret (<fr.): baret (Tongeren), bret (fr.): beͅreͅ (Tongeren), Et. Fr. béret.  bêrrè (Tongeren) baret (voor kinderen) || baret [flat, floets] [N 25 (1964)] III-1-3
barmsijs berpje: beͅrəpkə (Tongeren) sijs: barmsijs (12,5 bruin, met steeds rood voorhoofd en zwart sikje; alleen in sommige jaren op trek; gewoonten als sijs [006]; ook in mast- en berkenbos; twee soorten [N 09 (1961)] III-4-1
barrevoets barrevoets: bêr"voets (Tongeren), bɛrəvuts (Tongeren) barrevoets || blootvoets [RND] III-1-3
bascule bascule: bas’kyl (Tongeren), dient om zware voorwerpen te wegen  baskyl (Tongeren) Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)] III-3-1