e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032a plaats=Puth

Overzicht

Gevonden: 3120
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte muts? kapoets: kapōētsch (Puth) muts, zwarte ~ {afb} [N 25 (1964)] III-1-3
zwarte roodstaart muurnachtegaal: moernachtegaal (Puth), mōērnachtegaal (Puth) zwarte roodstaart || zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte specht zwarte specht: sjwarte sjpech (Puth) specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)] III-4-1
zwartkop zwartkopje: sjwartköpke (Puth), zjwartkop, -köpke (Puth) zwartkop || zwartkop (14 als tuinfluiter [046] maar man heeft zwart, pop een chocoladekleurig petje; nestje heeft binnenkant van haren; zang begint krassend maar eindigt luid jodelend [N 09 (1961)] III-4-1
zwavelstok solferstekje: solfersjtekske (Puth) zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1
zwavelx zwavel: sch⁄wavəl (Puth), zjwavel (Puth) zwavel [DC 02 (1932)] III-4-4
zweep smik: šmīk (Puth) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweet zweet: sjwēīt (Puth) zweet [N 10 (1961)] III-1-2
zwemmen zwemmen: sjwumme (Puth), sjwömme (Puth) zwemmen [SGV (1914)] || Zwemmen. [DC 38 (1964)] III-3-2
zwenghout, spoorstok warshout: więšhǫu̯t (Puth) Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2