e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P211p plaats=Waasmont

Overzicht

Gevonden: 564
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meid, dienstmeid dienstbode: dēnsbōi̯ǝ (Waasmont), maagd: māxt (Waasmont), meid: mē̜ ̞t (Waasmont) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
melk melk: męlǝk (Waasmont), mɛlk (Waasmont) De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.] I-11
melken melken: mɛlǝkǝ (Waasmont) Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.] I-11
mes mes: mɛs (Waasmont), puntmes: pøntmɛs (Waasmont), schaarsmes: sxāsmęs (Waasmont), schrapmes: skrapmęs (Waasmont), steekmes: stēkmɛs (Waasmont), stęjkmɛs (Waasmont), steker: stęjkǝr (Waasmont), vilmes: velmęs (Waasmont), velmɛs (Waasmont) In dit lemma zijn 17 vragen uit vragenlijst 28 samengesmolten die vroegen naar bepaalde soorten messen. Omdat bleek dat in die 17 lemmata een grote overeenkomst bestond wat betreft de voorkomende woordtypen, leek samensmelting van die zeventien vragen lexicografisch een verantwoorde zaak. Uit het woordmateriaal blijkt dat de benamingen van de messen bepaald niet vastliggen. Men geeft een mes vaak niet een benaming die verband houdt met de vorm maar men benoemt het vooral onder invloed van de handeling die men ermee verricht. En omdat een slachter met één mes verschillende handelingen verricht, kan eenzelfde soort mes toch door diezelfde slachter verschillend genoemd worden. De gebruiksmogelijkheid domineert bij de naamgeving van het object boven de vorm ervan. Zo zou men kunnen concluderen aan de hand van de voorkomende varianten. Daarom is ter verduidelijking van dit lemma differentiatie naar gebruiksmogelijkheid noodzakelijk. Hieronder worden de verschillende gebruiksmogelijkheden (soms ook de vorm) van de messen opgesomd zoals die in de 17 vragen naar voren komen. Achter elk woordtype wordt met één of meer hoofdletters a, b, c enzovoorts, tussen ronde haken geplaatst. verwezen naar onderstaande lijst. Wanneer een woordtype meerdere functies in zich heeft dan één, dan is de functie niet voor iedere variant en per plaats apart aangeduid. Het feit dat een woordtype meerdere functies kent, wil dus niet zeggen dat iedere opgave binnen dat woordtype al die vooraf genoemde functies heeft, maar wil wel zeggen dat alle opgaven tezamen binnen zo''n woordtype die genoemde functies vertegenwoordigen. Hieronder volgt de lijst van gebruiksmogelijkheden: a) het mes met de kromme punt waarmee men het slachtvee doodt (N 28, 10a). b) het aan beide zijden scherp geslagen mes waarmee men het slachtvee doodt (N 28, 10b). c) het mes waarmee men de geweekte haren en opperhuid van het varken verwijdert (N 28, 28b). d) het mes waarmee men de laatste haren van het varkenslijf verwijdert (N 28, 33a). e) het mes met de spitse punt waarmee men de runderhuid doorsnijdt (N 28, 41). f) het mes waarmee men de runderhorens verwijdert (N 28, 43). g) het mes waarmee men de runderkop verwijdert (N 28, 45). h) het mes waarmee men de runderhoeven verwijdert (N 28, 47). i) het mes waarmee men de runderpoten verwijdert (N 28, 49). j) het mes waarmee men de huid losmaakt van het runderlijf (N 28, 52). k) het mes waarmee men de buik doorsnijdt (N 28, 57). l) het mes waarmee men de ingewanden uit de buik lossnijdt (N 28, 60). m) het mes met de spitse punt waarmee men de varkensoren verwijdert (N 28, 70a). n) het ronde mes waarmee men de varkensoren verwijdert (N 28, 70b). o) het mes waarmee men het slachtvee klooft (N 28, 90). p) het mes waarmee men het vlees (van varken of rund) in (grote) stukken snijdt (bij het begin van de verwerking na het versterven) (N 28, 99). q) het mes waarmee men de ribben in stukken deelt (N 28, 105). De woordtypen zijn niet naar de gebruiksmogelijkheden geordend, maar worden alfabetisch gerangschikt. Zie afb. 11' [N 28. 10a; N 28, 10b; N 28, 28b; N 28, 33a; N 28, 41; N 28, 43; N 28, 45; N 28m 47; N 28, 49; N 28, 52; N 28. 57; N 28, 60; N 28. 70a: N 28. 70b; N 28, 90; N 28, 99; N 28, 105; monogr.] II-1
mes waarmee men de darmen schoonmaakt rug van een mes: røk van ǝ męs (Waasmont) Met een mes o.a. of bij voorkeur met de rug van dat mes schrabt men het vuil van de binnenste buiten gekeerde darm. [N 28, 118] II-1
mest laden (mest) laden: lǭǝi̯ǝ (Waasmont) Mest uit de mestvaalt (vroeger uit de potstal) met een riek op de gereedstaande kar laden. Meestal wordt de karbak zo hoog mogelijk volgetast. [N P, 7; N 11A, 10; JG 1a; monogr.] I-1
mest ondiep onderploegen belken: [belken] (Waasmont) De over het land verspreide mest werd in het najaar, wanneer men een akker zodanig beploegde dat hij in de winter goed kon uitvriezen, voorlopig ondergeploegd. In het voorjaar werd de mest, eventueel nadat de wintervoren weer waren teruggeploegd, definitief en diep ondergeploegd bij het zaaiklaar maken van de akker. De met onder- en in- beginnende termen hebben "mest" tot object. De simplicia belken, stroppen, stropen, flatsen, kuiteren en droten betreffen een manier van ondiep ploegen en veronderstellen alszodanig niet "mest", maar "de akker", "een stuk" e.d. als direct object. Dat is waarschijnlijk ook het geval bij de met om- beginnende woorden. Deze termen duiden dus de voor het onderslaan van mest gevolgde ploegmethode aan. Behalve stalmest kan ook een groenbemestingsgewas oppervlakkig worden ondergeploegd. Voor (delen van) varianten die hieronder in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep, ondiep ploegen en onderploegen. [N 11, 44; N 11A, 110a + b; JG 1a + 1b + 2c; monogr.] I-1
mest, stalmest mest: męs(t) (Waasmont) De hieronder vermelde woorden zijn van toepassing op natuurlijke mest: het in de stallen van het vee gevormd mengsel van uitwerpselen en strooisel. In de vroegere potstal hoopte de mest zich op, totdat hij na afloop van het (winter)seizoen van daaruit naar het land werd gereden. Later werd de mest uit de stallen in de mestvaalt of -kuil verzameld. Met het woord stalmest, dat naast mest in gebruik is (gekomen), wordt de door het vee geproduceerde mest duidelijker onderscheiden van b.v. kunstmest en groenmest. Ruimer van betekenis dan (stal)mest zijn de abstracte termen beterij en vetting, waarmee het lemma besloten wordt. In de volgende lemmata wordt voor wat mest als deel van een samenstelling of woordgroep betreft, naar dit lemma verwezen. Men zij er echter op bedacht, dat in plaatsen waar men de t van mest als simplex normaal uitspreekt, deze medeklinker vaak nauwelijks of niet gehoord wordt in met mest beginnende samenstellingen (mestkar e.d.) en woordgroepen (mest varen e.d.). Begint het tweede deel van zulk een samenstelling of woordgroep met een s of š, dan worden de beide slotmedeklinkers van mest daaraan zelfs volledig geassimileerd (meststoker, mest spreiden e.d.). [JG 1a + 1b ; N 11, 12 + 16 + 27; N 11A, 3; N M, 10a + b; L 1 a-m; L A1, 200; L 31, 17; S 23; Wi 53; A 9, 25; Gi 1, III 6; RND, 51] I-1
met de kar rijden, iets vervoeren voeren: vøǝrǝ (Waasmont) Dit lemma vormt een aanvulling van het lemma met paard en kar rijden in wld I.10. Alleen de opgaven voor de plaatsen waarvoor in WLD I.10 geen materiaal voorhanden was, zijn hier opgenomen. De kaart combineert de gegevens van beide lemmata. [N 17, 94; RND 97; monogr.] I-13
metalen broeibak bassin: basęŋ (Waasmont) De metalen bak waarin heet water wordt gegoten. In dit water wordt het varken geheel ondergedompeld om de haren los te weken. [N 28, 21; Veldeke 37, 36] II-1