33740 |
prikkeldraad |
pikdraad:
pekdrou̯ǝt (P211p Waasmont),
pinnetjesdraad:
penǝkǝsdrǭt (P211p Waasmont)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
27904 |
raam |
venster:
vinstǝr (P211p Waasmont
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
28447 |
raat |
raam:
rām (P211p Waasmont)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
21164 |
rails |
railen (<eng.):
relle (P211p Waasmont, ...
P211p Waasmont)
|
rails [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
21455 |
rekenen |
rekelen:
rechele (P211p Waasmont),
riekele (P211p Waasmont)
|
rekenen [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
25438 |
reuzel |
veer:
veren (P211p Waasmont)
|
Bladvet, vetweefsel tegen de achtervlakte van de buik bij varkens. Het zijn twee platen vet. Men hangt ze op een stok te drogen (P 107a) en vervolgens worden ze in vierkante stukjes gesneden. Algemeen gebruik is dat deze vierkante stukjes worden gebraden tot "kaantjes". Het vet dat na het uitbakken overblijft, gebruikt men als smeer- of bakvet. [N 28, 75; N 28, 76; monogr.]
II-1
|
25444 |
ribben in stukken delen |
ribben vaneensnijden:
røbǝ vanēǝnsnēǝn (P211p Waasmont)
|
[N 28, 104; N 28, 106a; monogr.]
II-1
|
28973 |
rijgen |
driegen:
drīgǝ (P211p Waasmont)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
21476 |
rijksveldwachter |
garde (<fr.):
garde (P211p Waasmont)
|
Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
een genderm (P211p Waasmont)
|
Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|