e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vruchtbare grond goede grond: gōi̯ǝ grōnt (Noorbeek) Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt be√Ønvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30] I-8
vuil waterx nut water: nūt (Noorbeek) vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)] III-4-4
vuurvaste tegels chamotte-plavuizen: šamǫtplavȳzǝ (Noorbeek) De vuurvaste tegels waaruit de ovenvloer bestaat. [N 29, 4b; monogr.] II-1
waaks waaks: waaks (Noorbeek) Hoe noemt u goed, ijverig waken, gezegd van een hond (gewarig, waaks, waakzaam) [N 83 (1981)] III-2-1
waarderen estimeren: extemere (Noorbeek) op de juiste of op hoge waarde schatten, op prijs stellen [waarderen, tellen] [N 85 (1981)] III-1-4
waarschuwen waarschuwen: waarsjuwe (Noorbeek) het attent maken op gevaar of nadeel dat men door een bepaalde oorzaak zou kunnen ondervinden [vermaan, waarschuwing] [N 85 (1981)] III-3-1
wacht wacht: wach (Noorbeek) de taak om de kazerne te bewaken [vigilantie, wacht, faction] [N 90 (1982)] III-3-1
wachthouden bij een dode waken: wake (Noorbeek) wachthouden bij een dode [waken] [N 87 (1981)] III-2-2
waggelen sjachelen: sjegele (Noorbeek), waggelen: wakkele (Noorbeek) slingerend lopen [N 38 (1971)] III-1-2
wagon wagon (<eng.): wagon (Noorbeek) een spoorwagen [wagon, cabine] [N 90 (1982)] III-3-1