e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wilgenteen goets: goetsj (Noorbeek), vits: viets (Noorbeek), wis: ideosyncr.  wis (Noorbeek), wissen (Noorbeek) De tak, wijg van een wilg (wis, poot, sliet). [N 82 (1981)] III-4-3
willen willen: weille (Noorbeek) willen (geen context) [DC 38 (1964)] III-1-4
wimper plimp: plé:mp (Noorbeek) ooghaar [DC 01 (1931)] III-1-1
wind poep: poep (Noorbeek), vots: vots (Noorbeek) Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)] III-1-1
winddroog droog: drȳx (Noorbeek) Gezegd van metselstenen die aan de oppervlakte droog en inwendig nat zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Metselstenen bevochtigen'. [N 31, 13b] II-9
winderig weer waaietig: waeëtig (Noorbeek) winderig, gezegd van het weer [zuchtig] [N 81 (1980)] III-4-4
windstilte windstil (weer): weendstél (Noorbeek, ... ) windstil, zonder wind, gezegd van het weer [blak, stil] [N 81 (1980)] || windstilte, toestand dat er geen wind is [blakte] [N 81 (1980)] III-4-4
winkel winkel: winkel (Noorbeek) het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)] III-3-1
winkel drijven eropna houden: enge winkel of cafe drop noa houwe (Noorbeek), get trop noa houwe (Noorbeek) winkel drijven [N 102 (1998)] III-3-1
winkelhaak vijf: vīēf (Noorbeek), vīf (Noorbeek), winkelhaak: weŋkǝlhǭk (Noorbeek) Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.] || Hoe zegt U: een hoekvormige scheur (winkelhaak?)? [N 62 (1973)] || Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] II-7, II-9, III-1-3