19264 |
gewillig |
van goede wil:
van gooie wil (Q095a Caberg)
|
graag bereid om iets te doen [gewillig, gemoeiig, geer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20221 |
gezelschap |
compagnie (fr.):
kompeney (Q095a Caberg)
|
de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17588 |
gezicht |
gezicht:
geziech (Q095a Caberg)
|
Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17589 |
gezicht (spotnamen) |
bakkes:
bakkes (Q095a Caberg),
snuits:
snoets (Q095a Caberg)
|
Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20327 |
gezin |
familie:
de femilie (Q095a Caberg),
huishouden:
⁄t hoeshawwe (Q095a Caberg)
|
man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17970 |
gezond |
gezond zijn:
gezoond (Q095a Caberg)
|
Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, nuver,eerlijk, gaaf, krek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18053 |
gif |
gif:
gif (Q095a Caberg),
vergif:
vergif (Q095a Caberg)
|
Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17879 |
gispen, geselen |
kletsoren:
klatsjoere (Q095a Caberg),
zwiemen:
WNT: zwiem, afl. zwiemen slaan, afranselen.
zwieme (Q095a Caberg)
|
slaan, Met een tak of zweep ~ (gipsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18687 |
glacé |
glac (fr.):
glacés (Q095a Caberg)
|
handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20556 |
glazig |
glazetig:
glazətəg (Q095a Caberg),
glazig:
glazəg (Q095a Caberg)
|
glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|