id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18939 | gereed | af: aof (Caberg), gereed: gereid (Caberg), klaar: klaor (Caberg), vaardig: veerdeg (Caberg), vèèrdig (Caberg) | gereed, klaar [DC 03 (1934)] || klaar met een handeling die verricht moest worden, een handeling verricht hebbend [af, vaardig, klaar, teneinde, ree, verrig] [N 85 (1981)] III-1-4 |
20583 | gerookte paling | gerookte paling: of paling geröökdə paoling (Caberg) | panpaling; Hoe noemt U: Een gerookte panpaling [N 80 (1980)] III-2-3 |
18312 | geruite jurk | ruitenkleed: ruute-kleid (Caberg) | jurk van geruite stof [ruutekeskleid] [N 24 (1964)] III-1-3 |
20475 | geslacht | familie: femilie (Caberg) | de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijke stamvader, geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)] III-2-2 |
18254 | gesp | gespel: gèspel (Caberg) | sluitgesp, haak aan de tailleband van een broek [sjnal, boksesnal, gasp, gespel] [N 23 (1964)] III-1-3 |
18543 | gestreepte broek | streepjesbroek: striepkesbrook (Caberg) | broek, gestreepte ~ van jacquet of kort zwart pak [striepkesboks] [N 23 (1964)] III-1-3 |
18828 | getob; tobben | gesukkel: gesukkel (Caberg) | het getob om iets gedaan te krijgen [gevil, vilderij, plagerij, gesukkel] [N 85 (1981)] III-1-4 |
20388 | getuige zijn | getuige zijn: getuige zien (Caberg) | getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)] III-2-2 |
17790 | gevoelig (zijn) | gevoelig: geveulig (Caberg) | Gevoelig: vatbaar voor, reagerend op gewaarwordingen bijv. pijn (gevoelig). [N 84 (1981)] III-1-1 |
17740 | gevoelloos (zijn) | dood: doed (Caberg), doed zien (Caberg), geen gevoel: gei geveul höbbe (Caberg) | Gevoelloos: geen gevoel hebben, geen pijn voelen (dood, gevoelloos). [N 84 (1981)] || Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)] III-1-1 |