24538 |
gom |
gom:
WBD/WLD
gom (Q095a Caberg)
|
De kleverige, doorschijnende vloeistof die uit spleten of insnijdingen in sommige bomen vloeit en in de lucht hard word; deze stof is i.t.t. hars niet oplosbaar in alcohol of ether gom, plek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20552 |
gombal |
zjiep:
jujubes
zjəzjib (Q095a Caberg),
zjiep-ke:
zjuubkə (Q095a Caberg)
|
siepke; Hoe noemt U: Een balletje van gesuikerde arabisch gom (siepke) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17903 |
gooien |
gooien:
eigen spellingsysteem
goeien (Q095a Caberg),
smijten:
eigen spellingsysteem
smiete (Q095a Caberg),
werpen:
eigen spellingsysteem
wèrepe (Q095a Caberg)
|
gooien; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)]
III-1-2
|
20544 |
gort |
semoule (fr.):
griesmeel geplette haver voor het paard
semoel (Q095a Caberg)
|
gort; Hoe noemt U: Graan dat op de molen verbrijzeld is, grutten (gort, grut, smoel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24318 |
graat |
graat:
WBD/WLD
graot (Q095a Caberg)
|
Hoe noemt u een been of beentje van een vis (graat, vlim, vin) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21177 |
gracht |
gracht:
grach (Q095a Caberg)
|
gracht [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
21460 |
grap |
frats:
⁄n frats (Q095a Caberg)
|
iets mals, iets zots, wat een persoon doet of zegt [grap, scherts, kortswijl, ui, kleutje, truut, spel, krak, zwans] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19331 |
grapjas |
kwast:
kwas (Q095a Caberg)
|
iemand die altijd grapjes maakt [schacht, grapjas] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19208 |
grappig |
plezant:
plezant (Q095a Caberg),
plezierig:
plezeerig (Q095a Caberg)
|
vol grappen, vermakelijk, gezegd van een persoon [plezierig, plezant, grappig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17886 |
graven |
graven:
graove (Q095a Caberg)
|
Graven: met een spade of ander gereedschap in de grond delven (graven, spitten, spaden, paleien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|