e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q009p plaats=Maasmechelen

Overzicht

Gevonden: 2259
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doden doden: dūjǝ (Maasmechelen), slachten: slaxtǝ (Maasmechelen) De in dit lemma opgenomen gegevens duiden op het doden in het algemeen. De woordtypen kunnen betrekking hebben op zowel het doden van een varken als van een rund. Een bij de opgave eventueel bijgevoegd object ''varken'', ''rund'', ''koe'', ''beest''is niet in het woordtype opgenomen. De opgaven die wijzen op een doden door slaan met een hamer zijn ondergebracht in het lemma ''verdoven'', omdat het slachtdier in de regel door de slag eerst verdoofd raakte. Hierna kon het gemakkelijk gedood worden door steken of snijden. [N 28, 11a; N 28, 11b; N 28, 12 a; monogr.] II-1
dogkar dogkar: doq˱kar (Maasmechelen) Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.] I-13
dolle kervel dolle kervel: dølǝ kervǝl (Maasmechelen), hondsdolkelver: hondsdolkelver (Maasmechelen), hondskervel: hǫntskęrvǝl (Maasmechelen) Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] I-5
donkerbruine koe vaal (bijvgl. nmw.): vāl (Maasmechelen), vale koe: vǭl [koe] (Maasmechelen) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a] I-11
doodliggen kapotliggen: kǝpotleqǝ (Maasmechelen) Het doden van de biggen door de zeug, doordat ze erop gaat liggen. [N 76, 31] I-12
dooier dooier: doi̯ǝr (Maasmechelen), dōi̯.ǝr (Maasmechelen), dōi̯ǝr (Maasmechelen) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
door de modder rollen moren: mōrǝ (Maasmechelen), mǭrǝ (Maasmechelen) [N 76, 32] I-12
doorschieter tweewas: twiǝwās (Maasmechelen), zwęi̯was (Maasmechelen) Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.] I-5
doorslaan doorflossen: dǭrflošǝ (Maasmechelen), doorslaan: dōrslōn (Maasmechelen), merken: mɛrkǝ (Maasmechelen) Het aangeven van de lijnen met een dubbele draad of door middel van een doorslagsteek. [N 59, 51a; N 62, 6] II-7
dorpel dorpel: dø̜rpǝl (Maasmechelen) Zie kaart. Horizontale laag natuursteen of bakstenen aan de onderkant van een deurkozijn. Zie ook de lemmata 'Strekkenlaag', 'Staande rollaag', 'Liggende rollaag' en 'Hardsteen'. Met de term 'stofdorpel' wordt doorgaans een extra dorpelstuk aangeduid, dat soms op de onderdorpel van een binnendeurkozijn wordt aangebracht. Zie ook het lemma 'Stofdorpel'. [N 32, 12d; A 43,18; L 5, 72; L 12, 12; L B1, 152; A 45, 31; R 3-46; monogr.; Vld] II-9