e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L282p plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zandfiguren bij de processie zandtapijt(en): zandtapijt (Achel) De zandfiguren die op straten en stoepen worden gestrooid. [N 96C (1989)] III-3-3
zandsteen zandsteen: zāntstījǝn (Achel) Natuurgesteente, bestaande uit zandvormige kwartskorrels die door een bindmiddel tot een vast geheel verbonden zijn. De kleur ervan kan zeer verschillend zijn. Zandsteen wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal. De 'Kunrader steen' wordt volgens de invuller uit L 427 gedolven in Kunrade bij Voerendaal. 'Crauberger' wordt ook Kunradersteen genoemd en ontleent zijn naam aan het gehucht Crauberg onder Klimmen waar de steengroeven liggen. [N 30, 55c; N 30, 55d; N 30, 55g; N 30, 56] II-9
zandzeef, onderste zeef in de wanmolen zandzeef: za.ntzē.f (Achel) De tweede, fijne, zeef in de wanmolen die het zand scheidt van hetgeen door de bovenste zeef is gekomen, zodat dit graanafval (stukjes aar, onkruidzaad, kleine korrels, enz.) als veevoer gebruikt kan worden. Zie ook de toelichting bij de lemma''s ''zeef in de wanmolen'' (6.3.7) en ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 45a; JG 1b -gedeeltelijk-; monogr.] I-4
zang, bussel gelezen aren busseltje: bøsǝlkǝ (Achel) De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
zanglijster, lijster kleine lijster: (zaŋ)listər, kleͅn — (Achel), kleine zanglijster: (zaŋ)listər, kleͅn — (Achel) zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)] III-4-1
zedelijk slecht meisje matras: matras (Achel) een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 115 (2003)] III-2-2
zedenpreek sermoen (<fr.): bij missiepreek  sermoen (Achel) Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)] III-3-3
zedig zedig: zedig (Achel) Zedig. [N 96D (1989)] III-3-3
zedigheid zedigheid: zedigheid (Achel) Zedigheid. [N 96D (1989)] III-3-3
zeef zeef: zēf (Achel) zeef in het algemeen [N 20 (zj)] III-2-1