e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Aldeneik

Overzicht

Gevonden: 441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vol zijn (de beek) is vol: es ˲vǫ.l (Aldeneik) Gezegd van de beek of de vijver, wanneer er genoeg bovenwater is verzameld om te kunnen gaan malen. Jeker in een aantal woordtypen is een hydroniem. [Jan 92; Coe 48; Grof 74] II-3
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) beer: bīr (Aldeneik) De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
vonderbalk, pasbrug balk: balk (Aldeneik) De horizontale balk, als onderdeel van de houten licht, waar het pasblok van het staakijzer (in watermolens) of de kleine spil (in windmolens) op rust. Zie ook afb. 85. [N O, 23b; A 42A, 26; Vds 105; Jan 143; Coe 127; Grof 150; N D, 21; A 42A, 22] II-3
voorbijligging voorbijligging: vǝrbīlegeŋ (Aldeneik) Wanneer een gebogen kerf aan de buitenkant van de steen 8 tot 10 cm voorbij haar beginpunt aan het kropgat ligt, noemt men dit verschil de voorbijligging. De voorbijligging wordt gemeten met een mal, een houten plank met de kromming van de kerf en aan het uiteinde enkele gaten. Een van die gaten plaatst men in het midden van de steen om hem in panden te verdelen of om te zien of de voorbijligging nog juist is. [Jan 211; Coe 182] II-3
voorstal, voedergang voorgang: vø̄rgaŋk (Aldeneik) Het voorste gedeelte van de stal, gelegen tussen de (brand)muur van het woongedeelte en de voedergoot van de koeien. In een enkele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar het woongedeelte gekeerd staan, is het tevens de voedergang. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de staart naar elkaar toe staan, is de voorstal meestal de wat bredere voedergang langs de voorste rij koeien. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar elkaar toe staan, bevindt de voorstal zich opzij van de dubbele koeienstand. In een dubbele langsstal, waarin twee rijen koeien in de lengterichting van de stal staan, is het de vrije ruimte tussen het woonhuis en de dubbele koeienstandplaats. In de voorstal wordt het voer klaar gemaakt, wordt voer voor direct gebruik bewaard en bevinden zich toestellen en machines, zoals bietensnijmachine en veevoederkookketel. De voorstal is soms een tussen stal en keuken gelegen, apart vertrek geworden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 8. [N 5A, 34a, 40a, 46a en 48a; N 4, 72 en 77; S 50; monogr.] I-6
voorstaldeur staldeur: [staldeur] (Aldeneik) De deur van de voorstal, de gebruikelijke toegang voor personen tot de stal, waardoor tevens het groenvoer naar binnen wordt gebracht. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (koestaldeur), (staldeur) en (stalpoort) het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3). [N 5A, 34b en 53b; add. uit N 5A, 53c] I-6
vredewis vrijwis: vrii̯wɛs (Aldeneik) Bosje stro, gras of iets dergelijks op een stok of tak gebonden, en geplaatst op akkers en weiden, om aan te geven dat deze niet meer toegankelijk zijn o.a. voor weidend vee of jagers. [N M, 26; L 32, 80; monogr.] I-8
vrouwelijk jong van de geit zampje: zamkǝ (Aldeneik) [N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.] I-12
vrouwelijk kuiken hoen: hōn (Aldeneik) [N 19, 41a; monogr.] I-12
vrouwelijke kip hoen: hōn (Aldeneik) De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.] I-12