34320 |
tepel, tet |
mem:
męm (L372a Aldeneik)
|
Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.]
I-12
|
24255 |
tochtig |
rits:
rets (L372a Aldeneik, ...
L372a Aldeneik)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de geit. [N 19, 70b; N 77, 95; JG 1b; N C, 4c; S 52, L 378 add.; monogr.] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
33697 |
toegangsweg naar het erf |
vaart:
vārt (L372a Aldeneik)
|
Toegangsweg of oprijlaan naar het boerenerf. [N 5A, 75a; N 5, 110; N P, 2 add.; monogr.]
I-8
|
19663 |
toilet |
huisje:
tøi̯skə (L372a Aldeneik)
|
wc, toilet [N 05A (1964)]
III-2-1
|
34300 |
troep biggen in het algemeen |
nest:
nęs (L372a Aldeneik)
|
In dit lemma wordt het begrip biggen of wat daarvoor in de plaats kan komen achter nest, toom enzovoorts niet gedocumenteerd. [N 19, 17; N 76, add.]
I-12
|
34464 |
troep kippen |
klocht:
klǫx (L372a Aldeneik)
|
Varianten van kippen, hennen, hoenders enz. zijn niet gedocumenteerd. Zie hiervoor het lemma ''kippen'' (5.2.1). Alleen de benamingen voor troep zijn in dit lemma opgenomen. [N 19, 63; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; S 37; monogr.]
I-12
|
33788 |
uier |
uier:
øi̯ǝr (L372a Aldeneik)
|
Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-12
|
33185 |
uiteen poten |
wijd vaneen:
wit vanęi̯n (L372a Aldeneik)
|
De pootaardappelen verder uiteen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18b]
I-5
|
26705 |
uitgeveende grond |
broek:
brōk (L372a Aldeneik)
|
Grond of plek waaruit het veen is weggehaald. [N 27, 18c]
II-4
|
26578 |
uithalen |
houwen:
hø̜jwǝ (L372a Aldeneik),
uitbodemen:
ūt˱būjǝmǝ (L372a Aldeneik),
uitkappen:
ȳtkapǝ (L372a Aldeneik)
|
Algemene benaming voor het uitkappen van de groeven van een molensteen. Zie voor meer specifieke handelingen bij het uitkappen van de groeven de lemmata ɛbreed scherpenɛ, ɛhol scherpenɛ, ɛdiep scherpenɛ enzovoorts.' [Vds 222; Jan 201; Coe 175; Grof 205]
II-3
|