19957 |
poort |
poort:
pǫrt (L372a Aldeneik)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|
33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
pootaardappelen:
put[aardappelen] (L372a Aldeneik)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|
33171 |
poten |
poten:
putǝ (L372a Aldeneik)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-5
|
26429 |
poulie |
poulie:
pǫli (L372a Aldeneik)
|
De onderste poulie van het luiwerk van een watermolen die in verbinding staat met het groot kamrad. Zie ook afb. 76 en de toelichting bij het lemma ɛluiwerk, zakkentrekkerɛ. De opgaven poulie (P 119, P 120, P 177a, P 187, P 188, Q 77, Q 78, Q 159, Q 160, Q 160a, Q 164), houten poulie (P 187), wiel (Q 160), giet (P 119), rad bet een kant (P 176) en rad (P 195) zijn ook van toepassing op de bovenste poulie van het luiwerk in een watermolen. Zie ook afb. 76. Het woordtype ritsel (Q 39) duidt mogelijkerwijs een kam- of tandwiel aan.' [Jan 229; Coe 205; Grof 233; A 42A, 46]
II-3
|
33740 |
prikkeldraad |
pindraad:
pendrǭt (L372a Aldeneik)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
18190 |
pronkveer op een hoed |
veer:
vèr (L372a Aldeneik)
|
pronkveer op een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19676 |
provisiekast, etenskast |
commode:
koͅmūt (L372a Aldeneik)
|
voorraad- of provisiekast [N 05A (1964)]
III-2-1
|
18610 |
pyjama |
pyjama {pijama}:
pijema (L372a Aldeneik)
|
pyjama, tweedelig nachtkostuum [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19576 |
ragebol |
spinnenkop:
spènnekop (L372a Aldeneik)
|
ragebol, bolvormige borstel waarmee spinnewebben worden verwijderd [N 26 (1964)]
III-2-1
|
18413 |
rand van een hoed |
luif:
luif (L372a Aldeneik)
|
luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|