33719 |
ontbost terrein met een schop omwerken |
spaden:
spājǝ (L372a Aldeneik)
|
Het ontboste terrein met een schop omwerken om de achtergebleven wortels te verwijderen. [N 27, 10a]
I-8
|
33711 |
ontginnen |
goed maken:
gōt mākǝ (L372a Aldeneik)
|
Het in cultuur brengen van woeste grond. [N 27, 5; N 11a, 112; monogr.]
I-8
|
34456 |
onvruchtbare geit |
steenbok:
stē̜i̯nbok (L372a Aldeneik)
|
De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.]
I-12
|
33682 |
onvruchtbare grond |
slechte grond:
slɛxtǝ gront (L372a Aldeneik)
|
Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.]
I-8
|
26281 |
op steek zetten |
op steek zetten:
ǫp stē.k zętǝ (L372a Aldeneik)
|
Kammen op de juiste afstand van elkaar op het rad bevestigen en op een met behulp van een passer aangebrachte lijn afsnijden. [Vds 93; Jan 111; Coe 87; Grof 111]
II-3
|
26546 |
openbreken |
openbreken:
ōpǝbrīkǝ (L372a Aldeneik)
|
De molenstenen van hun plaats nemen als ze gescherpt moeten worden. Daartoe moet de molenaar de kuip met alle toebehoren rondom de stenen verwijderen. Vervolgens licht hij de loper uit het staakijzer en legt hem omgekeerd naast de ligger, zodat het maalvlak van de loper en ligger bewerkt kan worden. De meeste in dit lemma opgenomen termen veronderstellen de (molen)stenen of de molen als object. [N O, 33g; Vds 199; Jan 178; Coe 160; Grof 194]
II-3
|
18199 |
openbroek met linten |
snelzeiker:
snelzeiker (L372a Aldeneik)
|
vrouwen (onder)broek (vero) met zijsplitten en voorzien van linten in de pijpband waarmee de kousen worden vastgemaakt [boks] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
kuiken:
køu̯kǝ (L372a Aldeneik)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
26361 |
optrekken, opdraaien |
get water trekken:
gɛt wātǝr trękǝ (L372a Aldeneik),
opdraaien:
ǫp˱drɛjǝ (L372a Aldeneik)
|
De sluis openen met behulp van een hefboom of een winde. In het eerste geval spreekt men in het algemeen van optrekken, in het tweede geval van opdraaien of opendraaien. Volgens Coenen (pag. 47) gebeurde het opdraaien ɛs avonds, het afdraaien ɛs morgens. Zie ook het lemma ɛaflaten, afdraaienɛ.' [Vds 42; Jan 43; Coe 29; Grof 59; monogr.]
II-3
|
18553 |
overjas (alg.) |
overjas:
üverjas (L372a Aldeneik, ...
L372a Aldeneik)
|
herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|