26384 |
verval |
verval:
vǝrva.l (L372a Aldeneik)
|
Het verschil in hoogte tussen het bovenwater en het onderwater. Volgens Coenen (pag. 39) bedroeg het verval gewoonlijk 1,5 meter. [Vds 24; Jan 89; Coe 41; Grof 73]
II-3
|
24402 |
visaas |
sprok:
sprok (L372a Aldeneik)
|
wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
maaj (L372a Aldeneik)
|
made, vleeswormpje [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34348 |
vlekziekte |
brand:
brant (L372a Aldeneik)
|
Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.]
I-12
|
24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vlôê (L372a Aldeneik, ...
L372a Aldeneik)
|
mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
vlu:
vluu (L372a Aldeneik)
|
vlo (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19702 |
vloertegel |
plavuis:
pləvøi̯s (L372a Aldeneik)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
33362 |
voer- en drinkgoot |
goot:
gyt (L372a Aldeneik)
|
De goot die vóór de koeien langs loopt in de vloer van de stal, waarin het voer wordt uitgespreid en, soms, ook water wordt gegoten om het vee te drenken. Al de benamingen die verwijzen naar een opgemetselde bak zijn overgeplaatst naar het lemma "vaste voer- en drinkbak" (2.2.15). Zie ook dat lemma. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
33385 |
voergang in de paardestal |
voerij:
vrii̯ (L372a Aldeneik)
|
De gang, soms ook een grotere ruimte, in de paardestal vanwaaruit de paarden gevoerd worden. In de voergang sliep vaak de paardeknecht en stond de kist met haver en/of haksel (soms onder het bed van de knecht, Q 154). De voergang als slaapplaats van de knecht werd soms tot een apart vertrek in de paardestal. Als de knecht op zolder sliep, kon deze zolder ook wel met voederij aangeduid worden (Q 111). Zie ook de toelichting bij het lemma "slaapplaats van de knecht bij het vee" (2.3.10) en de daar genoemde lemmata. [N 5A, 59a en 59f; S 50; monogr.]
I-6
|
26640 |
voergoed, voermeel |
voergoed:
vōrgō.t (L372a Aldeneik)
|
Maalgoed dat bestemd is voor dierenvoeder. Het is gewoonlijk vervaardigd uit koren en haver, of zemelen. [JG 1a; JG 2c; Jan 267; Coe 250; Grof 280; N O, 37g]
II-3
|