26301 |
klauw |
klauw:
klauw (L192p Bergen)
|
Het onderste klauwvormige gedeelte van het staakijzer dat in het middendeel van de rijn grijpt. De klauw is in functie vergelijkbaar met de kop van het staakijzer in watermolens. Zie ook afb. 61. [N O, 14l; N O, 15e; A 42A, 16; Sche 44; N D, 17]
II-3
|
18171 |
kledij, kleren |
kleren:
kliêr (L192p Bergen),
(t klêêd)
klêêr (L192p Bergen),
t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]:
klīēr (L192p Bergen)
|
... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)] || kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18172 |
kleed |
dingen:
`t dinge (L192p Bergen)
|
... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)]
III-1-3
|
19677 |
kleerkast |
kleerkast:
kleerkast (L192p Bergen)
|
kleerkast [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
33318 |
kleine boerderij |
keuterij:
kø̄tǝrii̯ (L192p Bergen)
|
Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
17756 |
kleine neus |
klein neusje:
klêên neuske (L192p Bergen)
|
Dat kind heeft een klein neusje. [DC 37 (1964)]
III-1-1
|
26302 |
kleine spil |
spil:
spil (L192p Bergen)
|
De metalen, tapse pen die aan de ene zijde de loper draagt en aan de andere zijde in een ijzeren of stalen pot rust die op zijn beurt op een balk is gemonteerd die omhoog en omlaag kan worden bewogen. Zie ook afb. 62. Wanneer de molen is voorzien van een zgn. vast werk, kan de kleine spil draaien in de taatspot. Bij een balanceerwerk balanceert de loper met behulp van een speciaal soort rijn op de kop van de stilstaande kleine spil. De kleine spil wordt vooral in windmolens aangetrofen. Zie ook de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerwerkɛ.' [N O, 16a; A 42A, 22; N D, 14]
II-3
|
20347 |
kleinkinderen |
kleinkind:
klaenkiender
klaenkiend (L192p Bergen)
|
kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18200 |
klepbroek |
klepboks:
klep-boks (L192p Bergen)
|
broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20950 |
klokhuis |
kroos:
kroost (L192p Bergen)
|
Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)]
III-2-3
|