33273 |
lijnzaad, vlaszaad |
lijnzaad:
linzǭt (L192p Bergen)
|
Linum usitatissimum L. Lijnzaad is de gebruikelijke naam voor het zaad van de vlasplant en, in verband met de olieproduktie, ook voor het gewas. Zie paragraaf 4.2 en in het bijzonder het lemma Vlas. Uit de gerepelde en gedorste zaadbollen wordt olie geslagen, de lijnolie; de overblijvende pulp is een gezocht veevoer. De vormen die hier zijn samengebracht onder de typen lijzend en lijzens zijn te beschouwen als varianten van lijzaad, met een bijzondere verzwaring van het eerste lid. Ze zijn als afzonderlijke typen behandeld vanwege de samenstellingen in dit lemma en in de volgende lemmaɛs. [S 22; Wi 18; monogr.; add. uit JG 1b; L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
33275 |
lijnzaadpap |
lijnzaadmeeldrank:
[lijnzaad]mɛldrāŋk (L192p Bergen)
|
De "pap", ofwel het vloeibare veevoer dat van lijnzaadmeel wordt gemaakt. De zegsman uit Maastricht merkt op dat de pap ook medicinale kracht heeft en gebruikt wordt om op een wond te leggen. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [RND 31; monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59]
I-5
|
24567 |
lijsterbes |
duivelskral:
-
duuvels-krallen (L192p Bergen),
lijsterbes:
-
lijsterbes (L192p Bergen)
|
lijsterbes (Sorbus aucuparia) [DC 26 (1954)]
III-4-3
|
20904 |
limonade |
limonade:
limonade (L192p Bergen)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
33765 |
linkerkant van het paard |
aan de hand:
ān dǝ hant (L192p Bergen)
|
Kant waar de voerman het paard leidt. [N 8, 9 en 10]
I-9
|
18051 |
litteken |
litteken:
lidteken (L192p Bergen)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
23311 |
lof |
lof:
ət luf (L192p Bergen)
|
het lof [RND]
III-3-3
|
19500 |
loper |
loper:
loper (L192p Bergen)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
18697 |
losse linnen halsboord |
linnen boordje:
liene börtje (L192p Bergen),
los boordje:
los börtje (L192p Bergen)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|