18004 |
koorts |
koorts:
kurts (L192p Bergen)
|
koorts [RND]
III-1-2
|
21411 |
kopen |
kopen:
koêpe (L192p Bergen)
|
kopen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-3-1
|
19325 |
koppig |
steense bok:
steense bok (L192p Bergen)
|
[JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]
I-9
|
26164 |
kopspie |
spieën/spijen:
spieën/spijen (L192p Bergen)
|
De wiggen waarmee de roeden aan de voorzijde in de askop worden vastgezet. [N O, 3c; A 42A, 77]
II-3
|
18604 |
korset |
korset (<fr.):
kurset (L192p Bergen)
|
jak; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20617 |
korst |
korst:
korst (L192p Bergen)
|
korst; de harde buitenkant van kaas, brood, een pasteitje noemt men in het Nederlands korst. Gebruikt men dit in uw dialect ook? Zo ja, hoe wordt het uitgesproken? [DC 44 (1969)]
III-2-3
|
18287 |
korte broek |
korte boks:
korte boks (L192p Bergen)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18562 |
korte overjas |
jekker:
jekker (L192p Bergen)
|
overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23274 |
koster |
koster:
k^ö.stər (L192p Bergen)
|
koster [RND]
III-3-3
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
het staat te luisteren:
’t wêêr stet te luustere (L192p Bergen),
mistlucht:
mist-lōcht (L192p Bergen),
nevelig (weer):
nevelig (L192p Bergen)
|
mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|