e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L289h plaats=Boshoven

Overzicht

Gevonden: 811
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mestkalf aandrinker: āndreŋkǝr (Boshoven), vetdrinker: vɛtdreŋkǝr (Boshoven) Kalf dat gehouden wordt voor de slacht. Woordtypen als kistkalf, hokkalf, plankkalf duiden op een kalf dat vet gemest wordt in een kist of box. Zie voor de fonetische documentatie van (kalf)en (kalfje) het lemma ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 75b; N 3A, 76; N C, 8; S 14; monogr.] I-11
met de horens stoten, gezegd van de bok stoten: stūtǝ (Boshoven) [N 19, 75] I-12
met opgeheven staart rondlopen biezen: bezǝ (Boshoven) [N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
metselaar metser: mɛtsǝr (Boshoven) Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9
metselen metsen: mɛtsǝ (Boshoven) Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.] II-9
meubelstuk, meubel meubel: mø&#x0304.bəl (Boshoven) meubel III-2-1
miauwen kermauwen: klaaglijk miauwen  kermawwe (Boshoven) miauwen III-2-1
mijt afdekken dekken: dękǝ (Boshoven) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
miltkuilen miltkuilen: meltjkūlǝ (Boshoven) Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.] I-11
moer moer: moôr (Boshoven) konijn, vrouwtje III-2-1