25528 |
bloem van zeer harde, droge tarwekorrels |
weitebloem:
węjtǝblōm (L269p Blerick)
|
Over het algemeen kan men zeggen dat harde tarwe buitenlandse tarwe is en inlandse tarwe zachte (Schoep blz. 7). [N 29, 15a]
II-1
|
24629 |
bloembol |
bloemenbol:
(bloome-)bol (L269p Blerick),
bol:
bol (L269p Blerick)
|
Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24649 |
bloemknop |
bloemenknoop:
bloemeknoep (L269p Blerick)
|
De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21107 |
bloemkool |
bloemkool:
bloomkoël (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick)
|
bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
19646 |
bloemperk |
bloemenhof:
bloomenhoaf (L269p Blerick)
|
Hoe noemt u het afgeperkt deel van een tuin met bloemen? [N 104 (2000)]
III-2-1
|
25539 |
bloemton |
meelton:
mē̜ltōǝn (L269p Blerick)
|
De ton waarin de bloem bewaard wordt. [N 29, 17]
II-1
|
30027 |
blusbak |
lesbak:
lęjs˱bak (L269p Blerick)
|
De houten of ijzeren bak waarin de kalk geblust wordt. De bak is doorgaans voorzien van een opening met schuif en rooster waarlangs men het kalk-watermengsel uit de bak kan laten stromen. Het rooster was volgens de invuller uit L 321 voor het opvangen van de rommel, het schuifje diende om de bak af te sluiten. De blusbak had in deze plaats de volgende afmetingen: 2,5 m lang, 1,75 m breed en 1 á 1,25 m hoog. [N 30, 32a; monogr.]
II-9
|
17881 |
bluts |
bluts:
bluts (L269p Blerick),
dompel:
dumpel (L269p Blerick),
#NAME?
dûmpel (L269p Blerick)
|
Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blutse (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
#NAME?
blutse (L269p Blerick)
|
blutsen [SGV (1914)] || Blutsen: een buil slaan, een deuk slaan (blutsen, knutsen, butsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33507 |
blutsen, van een appel |
geblutst:
gebluts fruit (L269p Blerick)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
I-7
|