e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L378p plaats=Stevensweert

Overzicht

Gevonden: 3124
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dikke neus aardappel: einö éérpöl (Stevensweert), dikke neus: ön dikkö náás (Stevensweert) neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)] III-1-1
dikke want pij: pieje (Stevensweert) wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)] III-1-3
dikke wollen sjaal dikke sjerp: dik sjerp (Stevensweert) das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)] III-1-3
dikke, warme mantel mantel: damesmantjel (Stevensweert) damesmantel, warme ~ [windvanger, kabang] [N 23 (1964)] III-1-3
dinsdag dinsdag: ich kom Dinsdaag (Stevensweert) Dinsdag [ik kom ~] [SGV (1914)] III-4-4
directoire sjansboks: [Vgl. WBD III, 1.3: directoire, sjansboks]  sjansbŏks (Stevensweert) directoire, damesbroek met elastiek in de pijpezoom [sjans-, sjemieboks] [N 25 (1964)] III-1-3
dissel dissel: desǝl (Stevensweert), disselboom: desǝlbau̯m (Stevensweert) Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut √©√©n van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.] I-13
dobbelsteen dobbelsteen: dobbelsteine (Stevensweert) dobbelsteen [SGV (1914)] III-3-2
dobber dobber: dobber (Stevensweert) dobber [SGV (1914)] III-3-2
dochter dochter: dochter (Stevensweert, ... ), dòchtər (Stevensweert), kind: kiendj (Stevensweert), kinjt (Stevensweert), meidje: mètje (Stevensweert) (dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)] || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] III-2-2