e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Dieteren

Overzicht

Gevonden: 1751

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
appelboom appelboompje: Vraag: "appelboomjes", diminutief gelaten; enkelvoud opgenomen  appelbeumke (Dieteren), appelbuimke (Dieteren) [DC 03 (1934)] I-7
aren lezen aren zomeren: ǭrǝ zø̄ǝmǝrǝ (Dieteren) Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2] I-4
arend van de zeis ang: ãŋ (Dieteren), nãŋ (Dieteren) Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.] I-3
armoedig armelijk: ermelik (Dieteren) armoedig [SGV (1914)] III-3-1
asperge asperge: aspɛržǝ (Dieteren) Asparagus officinalis L. Een tot 2 meter hoge plant met naaldvormige takjes en rode bessen, die op zandgronden groeit en om de jonge, ondergrondse spruiten als groente wordt geteeld in aspergebedden. [N Q, 7; monogr.] I-5
aswoensdag asgoensdag: Aschgoonsdig (Dieteren) Aschwoensdag [SGV (1914)] III-3-3
avondmaal avondbrood: aoverbroid (Dieteren), avondeten: De mijnwerkers eten om 18 uur warm  aovent-aete (Dieteren) namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 20 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: avondeten [ZND 18G (1935)] III-2-3
baantje glijden op het ijs slieren: sleere (Dieteren) glijden [SGV (1914)] III-3-2
baard baard: baard (Dieteren, ... ) baard [DC 01 (1931)] III-1-1
babbelaar babbel: babbel (Dieteren) babbelaar [SGV (1914)] III-2-3