e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

Gevonden: 4312

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aarden aarden: oaten (Eigenbilzen) zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)] III-1-4
aarden pot aarden pot: jadǝ pǫt (Eigenbilzen), stenen pot: stęjnǝ pǫt (Eigenbilzen) Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.] II-8
aars kot: koet (Eigenbilzen), kotje: kietsje (Eigenbilzen) aars, darmuitgang [N 10c (1995)] III-1-1
aarsspleet spleet: splèjt tesse z`n batse (Eigenbilzen) aarsspleet tussen de billen [N 10c (1995)] III-1-1
aartsbisschop aartsbisschop: aartsbisjop (Eigenbilzen), den aartsbisjop (Eigenbilzen) Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)] III-3-3
aartsengel aartsengel: aardsengel (Eigenbilzen), aartsengele (Eigenbilzen) Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)] III-3-3
aarzelen twijfelen: twiefelen (Eigenbilzen) bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] III-1-4
aas in het kaartspel aas: aozen (Eigenbilzen), eis (Eigenbilzen), oas (Eigenbilzen), lange klank  hatten os (Eigenbilzen) Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - I. Aas. [DC 52 (1977)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] III-3-2
absis uitbouw: den ootbauw (Eigenbilzen) De halfronde of meerhoekige uitbouw van het priesterkoor waarin het hoofdaltaar staat [absis]. [N 96A (1989)] III-3-3
absolutie absolutie (<fr.): absolutie (Eigenbilzen), de absoluuse (Eigenbilzen) Absolutie [abseloetsioeën]. [N 96D (1989)] III-3-3