e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Engelmanshoven

Overzicht

Gevonden: 260

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bot bot: boͅt (Engelmanshoven) bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)] III-2-1
boterham boterham: verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  botaram (Engelmanshoven), snede: verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  snij (Engelmanshoven) boterham [ZND 32 (1939)] || Zijn er andere namen van een boterham, die als platter beschouwd worden? [ZND 32 (1939)] III-2-3
bouwland land: lant (Engelmanshoven) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
braamstruik braamdoorn: brooiendion (Engelmanshoven) braam (struik) [ZND 32 (1939)] III-4-3
brandhout vinkelhout: fēəkəlhōͅt (Engelmanshoven) [Lk 02 (1953)] I-7
brem brem: -  brem (Engelmanshoven) brem: lage heester met gele zijstandige bloemen, die in de heide of ok langs spoorbanen groeit; fr. genêt; lat. genista [ZND 32 (1939)] III-4-3
broek: algemeen broek: broek (ABN) (Engelmanshoven) Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
bromtol dop: dop (Engelmanshoven, ... ) Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van blik en bontgekleurd is? [Lk 03 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [Lk 03 (1953)] III-3-2
bronstig, van merries heet: hęi̯t (Engelmanshoven) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.] I-9
brutaal gestrant: hiə es gəstraət (Engelmanshoven) hij is vrijpostig (strant, astrant) [ZND 32 (1939)] III-3-1