19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
groffiaat:
-
groffiaat (Q172p Vroenhoven)
|
tuinanjer
III-2-1
|
33617 |
appel, algemeen |
appel:
appel (Q172p Vroenhoven, ...
Q172p Vroenhoven),
appəl (Q172p Vroenhoven, ...
Q172p Vroenhoven)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)]
I-7
|
20638 |
appelbol |
krollebol:
krollebool (Q172p Vroenhoven),
kroͅlləbōͅl (Q172p Vroenhoven),
met lengteteken Ø op ò
krollebòl (Q172p Vroenhoven)
|
appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20698 |
appelmoes |
appelmoes:
appelmoos (Q172p Vroenhoven),
āppəlmOs (Q172p Vroenhoven),
compte:
compot (Q172p Vroenhoven)
|
appelmoes [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20753 |
appeltaartje |
halve appeltaart:
haaf appeltōērt (Q172p Vroenhoven),
taartje:
e tuurteke (Q172p Vroenhoven)
|
een klein appeltaartje, in de vorm van een halve maan [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
33100 |
aren lezen |
oogsten:
ǫ.stǝ(n) (Q172p Vroenhoven),
ǫu̯stǝ (Q172p Vroenhoven)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
32877 |
arend van de zeis |
ang:
ãŋ (Q172p Vroenhoven),
nãŋ (Q172p Vroenhoven)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|
18239 |
armband |
armband:
ērmbaand (Q172p Vroenhoven),
ērmbaant (Q172p Vroenhoven),
ērəmbānt (Q172p Vroenhoven)
|
armband (Fr> bracelet) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
21295 |
arme mens |
arme mens:
eenĕn èrmen mins (Q172p Vroenhoven),
ene èrme minsch (Q172p Vroenhoven),
ənə êrəmə mens (Q172p Vroenhoven)
|
een arme mens [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21489 |
armoede |
armoede:
(tm)rəmōij (Q172p Vroenhoven),
è:rremooi (Q172p Vroenhoven),
èrmooi (Q172p Vroenhoven)
|
armoede [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|