e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q036p plaats=Nuth

Overzicht

Gevonden: 813
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vaste voer- en drinkbak krib: krøp (Nuth) De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10] I-6
vee beesten: bīǝstǝ (Nuth), vee: veǝ (Nuth), viǝ (Nuth), (Nuth) Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.] I-11
vee fokken trekken: trękǝ (Nuth) Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.] I-11
vee houden houden: hǫu̯tǝ (Nuth) Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a] I-11
veevoer verzamelen kruiden: krou̯ǝ (Nuth), snijden: šniǝ (Nuth) Het plakken, trekken, steken of snijden van veevoer. Veevoer kan bestaan uit groenvoer, rapen, gras of gewassen als lupinen en serradella. Het verzamelen van veevoer kan dus bestaan uit verschillende handelingen. Object als "groenvoer", "konijnenvoer", "gras" e.a. zijn niet gedocumenteerd. Zie ook het lemma ''knollen uittrekken'' (2.2.6) in aflevering wld I.5. [N Q, 11c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 36, 65; monogr.] I-11
vel op gekookte melk vel: vɛl (Nuth) Het vlies dat ontstaat bij afkoeling van gekookte melk. [N 6, 16; L 6, 16; L 14, 23; A 39, 7b] I-11
veldbonen duivebonen: dǫu̯vǝ[bonen] (Nuth), paardsbonen: pɛǝš[bonen] (Nuth) Phaseolus L. Gevraagd is naar bonen die op de akker worden geteeld, maar in de antwoorden zijn ook bonensoorten te vinden die zeker in de moestuin thuishoren zoals tuinbonen (Vicia faba L.). Zodoende bestaat dit lemma eerder uit een opsomming van de namen van bonensoorten die men zoal kent, dan uit een strikt onomasiologisch artikel. Opmerkingen van zegslieden: bij duivebonen: "klein soort tuinbonen"; bij soepbonen: "voor de winterdag"; bij kniebonen: "soort paardeboon"; bij aardmannetjes: "soort struikbonen"; bij zoete bonen: "voor het vee"; bij bittere bonen: "voor de mest"; bij wollen wantjes: "ze worden tesamen met peultjes gegeten". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (-bonen) zie het tweede deel van het lemma Boon, Algemeen. [N P, 23a en 23b; monogr.] I-5
veldweg veldweg: vɛltwē̜x (Nuth) Een niet-verharde, vaak met gras begroeide weg door het veld, waarlangs men vanaf het erf de akkers kan bereiken die niet aan de straat gelegen zijn. [N 5A, 75c; N P, 2; JG, 1a, 2b; L 37, 43; monogr.] I-8
veldwortel, stoppelwortel veldmoren: vɛltjmūrǝ (Nuth) Daucus carota L. Wortelvariëteit vernoemd naar de teeltwijze. Indien het antwoord hetzelfde is als de algemene benaming uit het lemma Winterwortel, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. [N Q, 6a; monogr.] I-5
vensterblinden blinden: blenjǝ (Nuth), blęnǝ (Nuth) Houten panelen of borden die aan de binnenzijde van het huis aan één of aan beide zijden van het raamkozijn zijn aangebracht. Men onderscheidt slag- of vouwblinden die draaiend geopend kunnen worden en schuif- of rolblinden die in een in de muur uitgespaarde ruimte geschoven kunnen worden. [N 55, 65b; A 23, 18b; A 46, 11c; L 32, 75a; RND 10, 49 add.; monogr.] II-9