25441 |
het vlees laten besterven |
laten afsterven:
lǫsǝ āfštɛrvǝ (Q118a Terwinselen)
|
Na het verwijderen der ingewanden e.d. en het schoonmaken laat men het vlees hangen om het te laten afkoelen en opstijven. De volgende dat wordt het verder verwerkt. Enerzijds is dit een eis van de keuringsdienst (eventuele ziektes e.d. zijn dan makkelijker te constateren), anderzijds komt dit besterven volgens velen de smaak van het vlees ten goede. [N 28, 95; monogr.]
II-1
|
17645 |
heup |
heup:
huf (Q118a Terwinselen)
|
heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22774 |
hinkelen |
hinkelen:
hinkelen (Q118a Terwinselen),
hinken:
hinken (Q118a Terwinselen),
Binnen bep. vakken een houtje of steentje voortschoppen.
hinken (Q118a Terwinselen)
|
hinkelspel [BN 06]
III-3-2
|
33646 |
hoek van een stuk land |
tomp:
tømp (Q118a Terwinselen)
|
Een hoek of punt van een stuk land. [N P, 1; A 33, 10; monogr.]
I-8
|
17763 |
hoektand |
oogtand:
oo:xtsank (Q118a Terwinselen)
|
hoektand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22358 |
hoepel |
reep:
rēēf (Q118a Terwinselen),
ring:
rink (Q118a Terwinselen)
|
Hoepel van kinderen. [BN 03]
III-3-2
|
19784 |
hond |
hond:
hōͅ.nt (Q118a Terwinselen)
|
hond [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
17570 |
hoofd |
hoofd:
heu:t (Q118a Terwinselen),
kop:
kop (Q118a Terwinselen),
Gewone woord.
kop (Q118a Terwinselen)
|
hoofd [DC 01 (1931)] || voorhoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
bol:
bol (Q118a Terwinselen),
bolles:
bulles (Q118a Terwinselen),
dop:
duppe (Q118a Terwinselen)
|
hoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25356 |
houten schede |
schede:
šej (Q118a Terwinselen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''leren schede''. Een eventuele toevoeging ''houten'' wordt niet fonetisch gedocumenteerd. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.]
II-1
|