e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

Gevonden: 4045

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achteruit achter: axtǝr (Wellen), terug: tryk (Wellen), terug-ju(j): tryk jy (Wellen) Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10
achteruitgaan achteruitgaan: aachteroëtgon (Wellen), achteroutgoan (Wellen), zich terugtrekken: zich truktrèkke (Wellen) achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)] III-1-2
achterwand achterste hoofdbred: ē̜ǝstǝ hø̜i̯brēǝt (Wellen), hoofdbred: hø̜i̯t˱briɛ.t (Wellen), (mv)  hø̜i̯briǝr (Wellen), hoofdstuk: hø̄tstø̜k (Wellen) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
adem asem: ich koaes min ouesem nie krège (Wellen), oasem (Wellen) adem [ZND 01 (1922)] || Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)] III-1-1
ademen asem krijgen: ich koaes min ouesem nie krège (Wellen), asemen: ich koaes nie oueseme (Wellen), oaseme (Wellen) ademen [ZND 01 (1922)] || Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)] III-1-1
ader ader: de oaere van ze veurheuit (Wellen), ŏĕar (Wellen), èn oaer oapesnèë (Wellen) ader [ZND 01 (1922)] || de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)] III-1-1
afdak afdak: āf˂dōͅk (Wellen, ... ), schuil: sxoͅu̯əl (Wellen, ... ) afdak [ZND 01 (1922)], [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)] III-2-1
afdingen afpingelen: ps. omgespeld volgens Frings.  ōͅfpeŋələ (Wellen), pingelen: piengele (Wellen), pèngele (Wellen), ps. omgespeld volgens Frings.  peŋələ (Wellen) afdingen [ZND m] || beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)] || marchanderen [ZND 01 (1922)] III-3-1
afgeroomde melk afgelaten melk: afxǝlǭtǝ mɛlk (Wellen), o.ǝfxǝluǝtǝ mølk (Wellen), doorgedraaide melk: dōi̯u̯rgǝdrɛ̄dǝ mę.lǝk (Wellen), gemachiende melk: gǝmašindǝ męlk (Wellen) De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.] I-11
afgetrokken zeug afgezogen zeug: ǭf˲gǝsōu̯gǝ [zeug] (Wellen), afgezoogde zeug: ǭf˲gǝzogdǝ [zeug] (Wellen) Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.] I-12